Bij de vraag of er recht is op bijvoorbeeld een zorgtoeslag geldt een meerderjarig stiefkind nu als partner van de stiefouder. De zaak ligt bij de Raad van State, die het advies heeft ontvangen om een inwonend stiefkind dat jonger is dan 27 jaar, gelijk te behandelen als een inwonend kind.
Deze zaak is begonnen nadat de Belastingdienst het kindgebondenbudget van een vrouw uit Stadskanaal en de zorgtoeslag van haar inwonende stiefzoon heeft stopgezet. De Belastingdienst heeft dit gedaan omdat de man op basis van een op 1 januari 2013 gewijzigde regeling aangemerkt werd als ‘partner’ van de vrouw. De vernieuwde regeling wilde voorkomen dat er een verschil ontstaat tussen ‘traditionele’ en ‘samengestelde’ gezinnen, maar volgens de tekst geldt een inwonend ‘eigen’ kind vanaf zijn 27ste jaar als partner voor de toeslagen en een inwonend stiefkind al vanaf zijn 18de jaar.
De Rechtbank in Noord-Nederland oordeelde in juli 2014 in deze zaak dat letterlijke toepassing van de wet tot ongerechtvaardigd onderscheid leidt tussen stiefkinderen en echte kinderen. De Belastingdienst is tegen die uitspraak in hoger beroep gegaan bij de Raad van State.
Advies
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de advocaat-generaal advies gevraagd over deze zaak. Dat advies luidde dat er volgens de ‘letter van de wet’ op dit punt verschil is tussen stiefkinderen en eigen kinderen. Maar de wetgever heeft dit nooit zo bedoeld en wilde juist gelijke behandeling realiseren. Het advies van de advocaat-generaal is om stiefkinderen tot hun 27ste jaar als kind te beschouwen en niet als partner. De Raad van State zal over enkele maanden uitspraak doen. Het gegeven advies is niet bindend, maar wordt in de praktijk wel vaak gevolgd.