Alles aan de ruige Atlantische kust van Ierland geeft je een ‘oer’-gevoel. Sinds kort verbindt de bewegwijzerde Wild Atlantic Way de mooiste punten. 2500 kilometer langs klippen, kapen, kastelen en kloosters. Ons advies: neem de tijd.
Malin Head
Vlak voor het hoog op de klippen gelegen Malin Head, het noordelijkste punt van Ierland, beuken hoge golven op de dreigende rotszuilen in de zee. Paarden grazen er vredig in de wei, zich ogenschijnlijk niets aantrekkend van het watergeweld. Maar de wind blaast op deze onstuimige plek op het schiereiland Inishowen zo hard dat je je amper staande kunt houden.
Grianan of Aileach
Op het nabijgelegen ringfort Grianan of Aileach – met 360 graden uitzicht – worden we opnieuw omvergeblazen. We komen er Desmond McCallion tegen, die hier als kind al speelde. ‘Dessie’ loopt dagelijks naar het fort om eventuele rotzooi op te ruimen en met bezoekers te praten. In korte tijd geeft hij ons een overzicht van de Ierse geschiedenis en vertelt hij dat Inishowen eigenlijk ‘eiland van Owen’ betekent. “Prins Owen was de zoon van de belangrijke Ierse koning Niall. In het jaar 395 trok hij noordwaarts; dit fort was zijn uitvalsbasis.” Het landschap gaat, zoals overal op de route, in korte tijd over van ruig en desolaat naar lieflijk groen, en vice versa. Dan weer komen we bij een ongerept zandstrand, heerlijk voor een herfstige wandeling.
Weemoedig lied
De noordkust kent talloze schiereilandjes die we de dag erna verkennen. Na een bezoek aan de vuurtoren van Fanad Head steken we via een lange brug over naar het schiereiland Rosguill. Op de rotsige kapen ligt oranje zeewier, daaromheen een lappendeken van diverse groentinten, afgebiesd met donkergroene heggen. Verderop koestert Doe Castle zich in de zon die speciaal voor ons is doorgebroken. Het kasteel ligt op een kaap aan een diepe binnenbaai, waardoor het als het ware uit het water oprijst. Laag zonlicht geeft de vierkante toren extra glans. Het kasteel, nu een ruïne, is dagelijks gratis te bezoeken.
Gaeltacht-gebied
We bevinden ons inmiddels in Gaeltacht-gebied, waar het Iers-Gaelisch de voertaal is. Ook de plaatsnamen worden in Gaelisch aangegeven. Een goede kaart heb je daarom hard nodig bij je roadtrip. Want dat Bunbeg hetzelfde betekent als An Bun Beag is misschien nog wel duidelijk, maar dat je voor Burtonport naar Ailt an Chorráin moet, is minder vanzelfsprekend.
Bunbeg
In Bunbeg luisteren we ’s avonds in de pub naar muziek met typisch Ierse instrumenten, zoals de door Connor bespeelde uilleann pipes. Hij pompt de lucht met zijn elleboog vanuit een leren zak naar een fluit die op schoot ligt en die hij bespeelt zonder hem aan de mond te houden. “De uilleann is een moeilijk instrument”, vertrouwt Connor ons toe. “Lastig om te leren bespelen.” Desondanks wordt de uilleann steeds populairder. Net als de bodhrán (spreek uit: bauwron), een Ierse trommel. Seamus gebruikt zijn rechterhand om met een trommelstokje op het vel te slaan en past met zijn linkerhand de toonhoogte aan. Wanneer er voldoende mensen in de pub zijn, heft Seamus een weemoedig Iers lied aan, op de piano begeleid door Hugh. Diens 90-jarige moeder, eigenaresse van de pub, luistert mee, terwijl een van de gasten, Gearóid, met zijn krukken de maat slaat. Gearóid vertelt dat hijzelf vroeger viool speelde. “Vanavond zijn er maar zes muzikanten; vaak spelen en zingen hier wel twintig man.”
De kade van Burtonport
Op de kade van Burtonport is het de volgende ochtend even schrikken. Passen er echt zes auto’s op dat kleine veerbootje? De kapitein verwacht dat ik er achteruit op rijd: eerst de kade af en dan weer omhoog het schip op. Gelukkig ben ik niet de enige die dit eng vindt: een vrachtwagenchauffeur trekt ook enigszins bleek weg. De fotograaf lacht; hij hoeft deze klus niet te klaren. Gelukkig vindt de kapitein het geen probleem om onze auto aan boord te rijden. Met een soepele zwaai rijdt hij de wagen achteruit en zet hem met één centimeter speling naast de reling neer. Na een kwartiertje varen tussen diverse mini-eilandjes, onbewoond of met vakantiewoningen, langs zandplaten met zeevogels en zeewier komen we op Arranmore, met 22 vierkante kilometer het op een na grootste eiland van Ierland. Er wonen nog maar 514 mensen. Net als elders in Ierland is menigeen vanwege de hongersnood in de 19de eeuw en het gebrek aan werk daarna geëmigreerd.''We laten onze deuren altijd open''
“Nu is er wel werk”, vertelt Noreen Muldowney van onze B&B, “maar niet voldoende. Daarom werken veel bewoners op het vasteland.” Zelf deed Noreen dat ook jarenlang, maar ze is onlangs teruggekomen. “Onder meer omdat het hier zo veilig is. We laten onze deuren altijd open.” We krijgen een routekaart mee en vertrekken naar de vuurtoren. Daar wandelen we langs klippen van tientallen meters hoog en houden een eerbiedige afstand tot de rand.
Compleet stil
Ook het verlaten binnenland blijkt fantastisch wandelgebied. Bij de hooggelegen en bijna mystieke Twin Lakes (tweelingmeren) wanen we ons aan het einde van de wereld. Het is hier zo desolaat dat er zelfs geen schapen rondlopen. De stilte is compleet en het water spiegelt in het zonlicht. ’s Avonds serveert Noreen een diner met lokale vis en een dessert waarin door haarzelf geoogst zeewier is verwerkt.
Rietgedekte huisjes
“Het waren armoedige tijden”, horen we de volgende dag van wever Eddie Doherty. We zijn weer op het vasteland, in Ardara, waar Doherty in zijn winkel met zelfgeweven tweedkleding over de jaren vijftig vertelt. “Elke tweede familie was destijds bij de weverij betrokken. Ik leerde als kind spelenderwijs weven en werkte als volwassene wel tien uur per dag. Wie niet weefde moest emigreren, want ander werk was er niet.” Hoe bewoners hier door de eeuwen heen hebben geleefd, is te zien in Glencolmcille Folk Village, een openluchtmuseum dat we bereiken na een tocht over de woeste en kale Gleneeshpas. De rietgedekte huisjes in het museum zijn ingericht met spullen die buurtbewoners hebben aangedragen.
Sligo
Verderop, in Sligo, worden we er voortdurend aan herinnerd dat Ierlands grootste dichter, W.B Yeats, hier is opgegroeid. Zijn beeltenis is alomtegenwoordig, maar naar de abdij van Sligo moeten we zoeken. Nog tot 1760 woonden er monniken in de deels verwoeste abdij. Tegelijk was een lokale koopman al begonnen om met de stenen ervan nieuwe huizen te bouwen. Gelukkig heeft hij niet alles geroofd en krijgen we een goed beeld van de middeleeuwse pracht, vooral in de kloostergang met zijn boogvensters.
Stoken op turf
Via de kust van Sligo en Mayo bereiken we de volgende dag de brug naar Achill, het grootste Ierse eiland. Hier wacht ons een kaal en ruig heidelandschap onderbroken door rechte voren, een gevolg van eeuwenlang turfsteken. Getuige de turflucht die we regelmatig ruiken stoken de Ieren nog steeds op turf. Her en der steken imposante rotsen boven de zee uit, waarop een enkel schaap balanceert. Vanaf de hoge en boomloze Barr an Mhionnáin hebben we een spectaculair uitzicht op de verdere kustlijn. We zien diverse zandstranden. Maar dat van Achill Head, waar we daarna naartoe rijden, slaat alles. Hoge heuvels omgeven een hoefijzervormige baai, een riviertje kabbelt over het brede zandstrand. Alsof je in de tropen bent.Hoe kom je er?
Aer Lingus vliegt naar Dublin en Cork; Ryanair (Eindhoven) naar Knock (Mayo) en Dublin; easyJet naar Belfast. Met enkeltjes kun je vertrekken van een andere plek dan waar je aankomt.
De route
Wij reden de eerste 1000 km van de Wild Atlantic Way. De route is in beide richtingen uitstekend aangegeven. Toch is een kaart wel nodig als je de dag een beetje wilt plannen. Gratis deelkaarten liggen bij veel Tourist Information-kantoren langs de route. Bel Tourism Ireland voor de gratis brochure 50 Secrets of the Wild Atlantic Way (T 020-504 06 89). Kijk voor een overzicht van de route op www.discoverireland.ie/wild-atlantic-way en www.ireland.com/nl-nl/wild-atlantic-way.
Roadtrip met extra’s
Je kunt de kustlijn vanuit de auto bewonderen, maar je kunt er ook een actieve route van maken. Stap uit om te wandelen, laat je langs de kust varen, bezoek kloosters en kastelen en neem de tijd voor een pub-lunch. Hou er rekening mee dat je dan per dag niet heel ver kunt rijden. Varen, duiken, vissen, walvissen spotten bij Arranmore: www.divearranmore.com. Fietsen bij Slieve Leagh: www.irelandbybike.com.
Waar kun je slapen?
Wij hebben genoten van de ligging van Bunbeg House aan het vissershaventje van Bunbeg en van het viersterren B&B Muldowneys op Arranmore. Beide B&B’s serveren op verzoek een diner (Bunbeg alleen in het hoogseizoen). Kijk op
www.bunbeghouse.com en www.muldowneysbb.com.
- Plus Magazine