Bij een bevalling wordt na negen maanden zwangerschap een kind geboren.
Tijdens de zwangerschap ontwikkelt het kindje zich in de baarmoeder, die het kindje beschermt en voedt. Een voldragen zwangerschap duurt ongeveer 40 weken. Wanneer het kindje voldragen is en de geboorte nadert, moet de baby een reeks bewegingen doormaken om het geboortekanaal te kunnen passeren.
Tijdens de bevalling trekt de baarmoeder zich met regelmatige tussenpozen samen. Daardoor wordt de opening van de baarmoeder, de baarmoederhals, opgerekt. Deze samentrekkingen worden weeën genoemd. Als de baarmoederhals door de weeën tot 10 cm is verwijd, is de opening groot genoeg om de baby uit de baarmoeder in de vagina te laten komen. De vagina is een gespierde buis die kan uitrekken, zodat het hoofd en de schouders van de baby erdoor kunnen. De weeën blijven doorgaan totdat de baby en de placenta ('moederkoek') geboren zijn.