Met behulp van een vlokkentest (chorionbiopsie) kan het DNA van de foetus worden onderzocht op erfelijke afwijkingen.
Tijdens de zwangerschap herbergt en beschermt de baarmoeder ongeveer 9 maanden lang een kindje.
In de baarmoeder wordt de baby omhuld door het vruchtvlies. Uit dit vlies stulpen speciale cellen uit in de placenta. Deze cellen worden chorionvlokken genoemd. Chorionvlokken hebben dezelfde erfelijke samenstelling als de groeiende foetus. De vlokken kunnen in het laboratorium worden onderzocht op erfelijke of chromosomale afwijkingen. Dit onderzoek noemen we de vlokkentest.
De placenta kan zich op verschillende plekken in de baarmoeder bevinden. Daarom moet er eerst een echo worden gemaakt om te bepalen waar de placenta zich bevindt, en vervolgens wordt bepaald wat de beste behandelingsmethode is. Via de vagina en de baarmoederhals wordt een katheter naar de placenta geleid. Met lichte zuigkracht van de katheter wordt voorzichtig een klein stukje placenta weggenomen. De vlokkencellen worden voor onderzoek naar een laboratorium gestuurd en de uitslag van het onderzoek is meestal binnen twee weken bekend.