Hoe Cruijff aan nr. 14 kwam - en andere kleedkamerverhalen

Getty Images

Doorgaans zijn kleedkamers van voetballers gesloten bolwerken, waar buitenstaanders niets te zoeken hebben. Ook zo benieuwd hoe het eraan toegaat? We vroegen het de kenners.

Eddy Pieters Graafland (72)

Voetbalde bij Ajax en Feyenoord; 47 interlands; runt nu een winkel in relatiegeschenken. 

“Bij Feyenoord hadden we Henk Schouten die altijd precies aanvoelde wanneer de sfeer in de kleedkamer te gespannen was. Dan stond hij op en vertelde spontaan een mop. Als iedereen doodstil was – de een strikte zijn veters nerveus tien keer achtereen, de ander ging voor de derde keer naar het toilet en de rest keek met wit weggetrokken smoeltjes zwijgend om zich heen – dan kon Schouten zomaar zeggen: ‘Kennen jullie die laatste van Sam en Moos al?’ Dat gebeurde zelfs nog in de tunnel naar het speelveld. Kwamen we lachend het veld op en vroeg mijn vrouw ’s avonds thuis waarom we toch zo’n pret hadden toen we het veld betraden. Onbewust hadden die grappen van Schouten misschien wel net de uitwerking die nodig was om de overconcentratie te breken. Om die reden is er nooit een trainer geweest die Schouten heeft gevraagd ermee op te houden.”

Gerrie Mühren (60)

Voetbalde onder meer bij Ajax, Betis Sevilla en Volendam; 10 interlands.

“We hadden bij Ajax allemaal ons eigen rugnummer. Maar toen de koffer met gewassen shirts in de kleedkamer werd gezet, ontbrak een keer mijn vaste rugnummer 7. ‘Ach’, zei Johan Cruijff, ‘neem mijn shirt maar, met rugnummer 9, dan speel ik vandaag wel met nummer 14.’ Hij speelde die middag de pannen van het dak en rugnummer 14 is zo ongeveer zijn handelsmerk geworden.”

Mario Been (42)

Voetbalde bij Feyenoord en Pisa; 1 interland.

“Ik heb trainers in de rust uit woede de theepot zien omschoppen. Daar moest ik altijd wel om lachen. Daarom zal ik het zelf als trainer niet doen. Wat heeft het voor zin? Je kunt beter rustig blijven. In de kleedkamer draait het vooral om plezier, het is de plaats waar je sterk wordt als team. Humor is daarbij een goed wapen. Zelf ben ik ook weleens het slachtoffer geweest van die onvolprezen kleedkamerhumor. Toen ik 1984 met Marco van Basten en Gerald Vanenburg was genomineerd voor ‘talent van het jaar’ had ik speciaal voor de uitreiking een pak met stropdas aangeschaft. Maar toen ik me na de training ging verkleden bleek dat de das in tweeën was geknipt, een stukje voor om mijn nek en het andere deel stak als pochetje in mijn borstzak. Wat was ik kwaad! Ik had natuurlijk geen recht tot klagen, ik was meestal zelf een van de gangmakers. Maar ik heb ze er wel voor laten betalen, zodat ik nog vóór de prijsuitreiking twéé stropdassen kon kopen.”

Johnny Rep (54)

Voetbalde onder meer bij Ajax, Valencia en Feyenoord; 42 interlands.

“Bij Valencia in Spanje was het, vergeleken met wat ik bij Ajax gewend was, een kippenhok in de kleedkamer. Het was een gaan en komen van mensen die er vaak helemaal niets te zoeken hadden. Totdat we een keer tegen Athletic Bilbao binnen een half uur met 5-0 achterkwamen; paniek aan de zijlijn en oproer bij de supporters. Vlak voor rust scoorde ik onze eerste treffer. In de kleedkamer heerste een ijzige stilte, zo stil dat je er bijna bang van werd. Vol onbegrip keken we elkaar aan en de trainer leek met stomheid geslagen. Geen woord kwam er over zijn lippen en terwijl hij naar het plafond stond te staren, zaten wij als zieke vogeltjes bij elkaar. De machteloosheid droop er vanaf. Maar toen ik de trainer na de pauze op weg naar buiten passeerde, bleek hij zijn stem toch niet kwijt en fluisterde me in mijn oor: ‘Mas gols.’ Meer doelpunten alsjeblieft. Diepe indruk maakte dat op me.
Tien minuten voor het einde kwamen we terug tot 5-4. Maar toen ik een paar minuten later in het strafschopgebied onderuit werd gehaald en geen penalty kreeg, was alle hoop
in één keer verdwenen. Na afloop was onze kleedkamer een en al ellende. Wat hebben we gescholden, tegen deuren getrapt en met de vuisten op de muren gebeukt, de trainer voorop!”

Guus Hiddink (59)

Voetbalde voor onder meer De Graafschap en PSV; trainde onder meer Real Madrid, Valencia en PSV; was bondscoach van Nederland, Zuid-Korea, Australië en Rusland.

“Ik ben bij Valencia eens in de rust de kleedkamer uitgelopen. Uit pure kwaadheid. Er hing de hele week al een vervelende sfeer bij de ploeg en in de wedstrijd ging het heel slecht. Samen met de dokter en de masseur ben ik weggegaan en zei: ‘Let op het belletje, dan moet je het veld weer op.’ Het hielp, ze waren getergd. De gelederen sloten zich, want niemand wil voor 60.000 toe- schouwers voor schut gaan. Zoiets kun je natuurlijk maar één keer doen.” 

Willy van de Kerkhof (54)

Voetbalde bij FC Twente en PSV; 63 interlands.

“Ieder had bij PSV in de kleedkamer zijn eigen plaatsje en bereidde zich op zijn manier voor op de wedstrijd. Afspraken werden nooit gemaakt, maar trainer en ook spelers wisten dat bepaalde kleedkamerrituelen in stand moesten worden gehouden. Daarom ging ik altijd als eerste op de massagetafel en voor de wedstrijd als laatste naar het speelveld. Als enige van de ploeg met het shirt over mijn broek. Aan die gewoontes werd niet getornd; je moest je als speler goed voelen en we wisten van elkaar hoe je met elkaar om moest gaan. Ieder had zijn eigen gebruik; ik trok altijd eerst mijn rechter- en dan mijn linkerschoen aan. En mijn broer René stond erop dat hij vlak voor de wedstrijd nog een boterham met hagelslag kon eten. Er was geen reden om dat te veranderen, zolang de prestaties goed waren. Trainers lieten je daarom maar gaan.” 

Bron: newyorker.com

Auteur