Philip Freriks vervolgt zijn reis door Bretagne. Deze week komt hij langs Pont Aven, een dorp waar Keltische mythologie en legende nog altijd hoogtij viert.
Fantomen hebben ze in alle soorten en maten in Bretagne. Hier is de bron van de Disney-industrie. Dat is het land van de Keltische mythologie met het legendarische woud van Brocéliande, waar Merlijn de Tovenaar een kristallen paleis liet bouwen voor de schone fee Viviane en waar koning Arthur met Lancelot en zijn ridders van de Ronde Tafel waarschijnlijk nog altijd op zoek zijn naar de heilige graal. Een streek van eeuwenoude heidense gebruiken en vurig katholicisme. Eigenzinnig. Bretons zijn de Friezen van Frankrijk.
Die mythologische geschiedenis van Bretagne plus de lage kosten van levensonderhoud maakte het hier zo interessant voor een groep schilders met Paul Gauguin als hun grote voorman en Van Goghs vriend Emile Bernard als goede tweede. Ze streken eind negentiende eeuw neer in het met recht als pittoresk omschreven vissersdorp Pont-Aven, op pakweg een uur rijden van Priziac. Postume vrienden van Lili als het ware. De groep werd later tot de ‘School van Pont-Aven’ gebombardeerd. Het resultaat was het afgelopen voorjaar in het Van Gogh Museum in Amsterdam te zien. In het voetspoor van Gauguin drie Nederlanders: Jan Verkade, Jacob Meijer de Haan en Herman van den Anker. Ze zijn zo vriendelijk geweest om op tal van plaatsen in Bretagne het tastbare bewijs van hun aanwezigheid achter te laten. Tot aan het bed waarin de gebochelde Meijer de Haan zijn hospita Marie Henry bezwangerde, in Le Pouldu. Je staat erbij en kijkt ernaar. Enfin, bijna.
We logeren in Pont-Aven in Hôtel Les Ajoncs d’Or, De Gaspeldorens van Goud. Steekbrem groeit hier in overvloed. Destijds heette het etablissement heel gewoon Hôtel Gloanec naar de eigenaresse Marie-Jeanne Gloanec. Aanvankelijk had ze een klein pension waar nu het Maison de la Presse is. Aan de gevel hing boven de ingang een doek van Herman van den Anker waarop te zien is hoe de heren schilders op het Bretonse strand te werk gingen; in zondags pak, het picknicklaken uitgespreid. Het pension liep zo goed dat Marie-Jeanne een hotel kon laten bouwen. Paul Gauguin is er in 1894 maandenlang in revalidatie geweest nadat hij bij een vechtpartij in het naburige Concarneau zijn enkel had gebroken.
Schuin tegenover had ‘juffrouw Julia’ Guillou eveneens een hotel waar artiesten op een warm welkom en een soepele financiële regeling konden rekenen. Haar annex is nu het Museum van Pont-Aven, geheel gewijd aan de gelijknamige school. Het voormalige gevelstuk van Herman van den Anker – hier wereldberoemd, in Nederland vrijwel onbekend – heeft er een prominente plek.
Het is prettig wandelen...
...in Pont-Aven. Een stille laan slingert naar de Trémalokapel boven het Liefdesbos (Bois d’Amour) aan de snel stromende Aven. Hoog in de kapel hangt het Christusbeeld dat Paul Gauguin geïnspireerd heeft tot zijn beroemde Christ Jaune, de Gele Christus, symbool van het door hem en Emile Bernard ontwikkelde ‘synthetisme’: het onderwerp teruggebracht tot de meest kernachtige synthese. Of zoals Gauguin het zelf verwoordde: “Is die boom groen? Zet ’m dan op in het mooiste groen van je palet. Die schaduw, eerder blauw? Schilder die zo blauw mogelijk.” Verf, ongemengd, rechtstreeks uit de tubes.
Maar Pont-Aven werd te toeristisch en trok te veel nepschilders aan, naar het oordeel van Gauguin en zijn maten. Een eeuw later is het niet anders. De ene galerie met kitsch na de andere. De heren vertrokken naar Le Pouldu, een vissersdorpje vijftien kilometer verderop, en trokken in bij Marie Henry, bijgenaamd Marie poupée omdat ze zo’n mooi poppengezichtje had. Ze was huishoudster geweest in Parijs, maar moest vanwege ongewenste zwangerschap terugkeren naar haar geboortegrond. Naar men mag aannemen met een aardige afkoopsom.
Ze had in ieder geval genoeg geld om een pension te laten bouwen op de plek waar nu Café de la Plage staat. Ernaast is haar logement gereconstrueerd naar de tekeningen en foto’s van toen.
"Het ging er vrolijk toe",
...vertelt de jongedame van de rondleiding. Marie hield van het artiestenvolk. Dat herinnerde haar aan Parijs. De gelagkamer, raam incluis, werd van onder tot boven beschilderd. Ze had zelfs een piano aangeschaft; er werd enthousiast gemusiceerd en gezongen. Bij Marie was het leven zoet.
In de gereconstrueerde slaapkamer staat het bed dat Jacob Meijer de Haan met zijn hospita deelde. Uit het raam is het afdak te zien waarlangs Gauguin zich naar beneden liet zakken om zich bij het dienstertje te voegen dat in het daaronder gelegen keukentje sliep. Lang heeft Jacob niet van het zoete leven kunnen profiteren. Hij moest terug naar Amsterdam omdat zijn broers hem niet langer wensten te onderhouden. Marie was inmiddels zwanger. Het dochtertje dat geboren werd, heeft hij nooit gekend. Meijer de Haan overleed in 1895 zonder Marie te hebben teruggezien. Wel had hij zijn schilderijen aan haar vermaakt.
Bij zulke verhalen wordt de verleiding heel groot om het spoor van de mannen te blijven volgen. Eerst nog dichtbij. In Nizon, buurgemeente van Pont-Aven, staat naast de Sint-Ametkerk een zestiende-eeuws kruisbeeld met een zo uitgeteerde Christus dat hij onwillekeurig aan Don Quichotte doet denken. Naar de piëta heeft Gauguin zijn al even beroemde Christ Vert, de Groene Christus, geschilderd. Ik neem een foto op de plek waar de meester ongetwijfeld heeft zitten schetsen. Dat heeft wel wat. Concarneau is maar een half uurtje rijden.
Die vechtpartij op 25 mei 1894 kwam door Gauguins gepronk met zijn minnares Annah, bijgenaamd ‘de Javaanse’. Een kind nog. Dertien jaar oud. Vroegrijp kennelijk. Ze liep met een aapje rond. De plaatselijke vissers maakten er gore grappen over, tot woede van heer Gauguin.
Vanuit Concarneau is het naar Châteauneuf-du-Faou hoogstens drie kwartier. Hier woonde vanaf 1894 Paul Sérusier, ook wel de ‘theoreticus van Pont-Aven’ genoemd. Zijn ‘Talisman’ is een bijna abstracte weergave in overwegend geel van het Liefdesbos. Het werd beschouwd als een doorbraak en typerend voor de beweging van de ‘Nabis’ (de profeten), die een picturale revolutie preekte.
Sérusiers huis is er nog altijd, omringd door dranghekken en deels onbewoonbaar verklaard. Om de, naar men zegt, nogal zonderlinge eigenaresse onder druk te zetten. Bekend is dat Sérusier grote muurschilderingen achterliet, maar hoe het daarmee staat, weet niemand. De dame weigert wie dan ook binnen te laten en wil niets weten van verkoop aan de gemeente. Van buiten zien we gescheurde gordijnen, vuile ramen, verveloze kozijnen. Een onzichtbare kunstschat in een spookhuis.
Trekpleister
Waarschijnlijk de meest getourmenteerde van het hele stel uit Pont-Aven is de priester-schilder Jan Verkade. Inderdaad, zoon van. Pa was die koek- en beschuitfabriek in Zaandam begonnen. Maar zoonlief wilde alleen maar tekenen. En worstelde steeds meer met het hogere. Uiteindelijk liet hij zich in het Duitse Beuron tot priester wijden onder de naam Dom Willibrord Verkade. Hij was vooral bevriend met Paul Sérusier, die van hem een echte Nabis maakte. Bijgenaamd de ‘Nabis obéliscal’, omdat hij lang en smal was als een naald. Naast het schilderen kon hij eindeloos bomen met Sérusier over metafysische kwesties.
Wie van kerken en kapellen houdt, kan zijn hart
ophalen in Bretagne. Overal staan ze, op de meest
onverwachte plaatsen.
Dat deden ze met name in het plaatsje Huelgoat, waarvan gezegd wordt dat het midden in de geheimzinnige bossen van koning Arthur ligt. Een plek waarmee hij zich verbonden moet hebben gevoeld. Tenslotte was ook hij op zoek naar de heilige graal. In de plaatselijke VVV-folder wordt Jan Verkade gretig geciteerd: “Als ik aan Huelgoat denk, vermoed ik maar een deel te hebben gezien van al die nog onontgonnen en maagdelijke wonderbaarlijkheden.”
Verkade en zijn vrienden logeerden heel netjes in het voor die tijd deftige Hôtel d’Angleterre. Het wordt nu gerenoveerd. Voor sociale woningbouw. Op de begane grond is nog iets te zien van de voormalige eetzaal. Tegen een tussenraam een oude matras, een tafel, kapotte stoelen, onduidelijke rotzooi. Een hotel met fantoompijn.
Philips Praktische Tips
- Op de weg naar Bretagne ligt Josselin: met zijn imposante kasteel een mooie halteplaats.
- In Pont-Aven is Hôtel Les Ajoncs d’Or, waar Gauguin
- logeerde. Simpel en niet duur (€60 kamer voor 2). Goed restaurant. Binnen of in achtertuin. Sympathieke ontvangst en bediening.
- Voor logies buiten campings is een goede gids (Gîtes de France bijv.) van b&b’s aan te raden. In Bretagne met zijn vele Engelsen zijn overal b&b’s. Ook de Guide Michelin neemt er steeds meer op in zijn reguliere gids.
- Rij van of naar Le Pouldu via
- de route touristique. Die leidt langs Doëlan. Mooi en met een schilderachtig haventje met visrestaurants; we zaten en aten heel prettig bij Le Rive Gauche.
- Concarneau met z’n ville close, de vesting aan het havenfront, is zeker de moeite waard. Maar de hoofdstraat, de rue Vauban, is zeer toeristisch.
- In de buurt van Huelgoat: Châteaulin. Prachtig stadje
- met le Vieux Bourg en de kapel Notre-Dame. Van een grote schoonheid.
- La chapelle Saint-Nicolas
- tussen Priziac en Le Faouët is overdag gewoon open. Dat geldt eveneens voor de Trémalokapel (la chapelle de Trémalo) evenbuiten Pont-Aven.
- Het Museum van Pont-Aven viert dit jaar zijn 25-jarig bestaan met een grote overzichtstentoonstelling (vanaf 9 oktober 2010 t/m 2 januari 2011).
Over de mooiste vijf plekjes van Bretagne leest u op www.plusonline.nl/bretagne
Lees ook het eerste deel: Philip Freriks: deel 1 Priziac