Per 1 juli zijn de café’s en restaurants rookvrij. Rookster Emma Brunt voelt lichte paniek, en herinnert zich weemoedig hoe ze opgroeide met haar vertrouwde, troostende sigaretje.
Daar voerde die kennis drie argumenten voor aan. Deze veelbelovende jongeman schreef gedichten, om mee te beginnen. En dat waren geen brave sonnetten en kwatrijnen, want dat zou geen indruk op me hebben gemaakt. Nee, hij schreef ‘experimentele’ poëzie, in navolging van literaire hemelbestormers zoals Lucebert en Paul Rodenko.
En alsof dat nog niet imposant genoeg was, werd daar nog aan toegevoegd dat hij van avant-garde jazz hield en zware Gauloises-sigaretten rookte. Dat hij die sigaretten bleek aan te steken met een authentieke Zippo, een benzine-aansteker die het ook bij windkracht tien nog steeds feilloos deed, sprak dus eigenlijk vanzelf.
En dat zijn handen enigszins trilden terwijl hij hem open knipte, omdat hij op papier al zoveel meer durfde dan in het echte leven tijdens een onzekere flirt met een 19-jarig HBS-meisje dat al net zo verlegen was als hijzelf, deed absoluut geen afbreuk aan dat ruige imago. Integendeel, dat vond ik vertederend.
Wicked Mister Pickett
Onze romance bloeide dus op in rokerige ruimtes. Op zijn studentenkamertje driehoog-achter in de Eerste Helmersstraat, of in jazzcafé Sheherazade en nachtclub Casablanca op de Amsterdamse Zeedijk, waar we naartoe fietsten na een nachtelijk optreden in het Concertgebouw van Otis Redding of ‘The Wicked Mister Pickett’. Vooral die nachtconcerten zouden ondenkbaar zijn geweest zonder dat de Grote Zaal blauw stond van de rook, en je hoefde geen geoefende neus te hebben om te ruiken dat er nog wel wat anders in de sigarettenvloeitjes werd gerold dan zware shag van de weduwe Van Nelle.
Die ondoordringbare nevel verbond de musici op het podium met hun fans in de zaal. Alsof we allemaal hetzelfde levensgevoel inhaleerden, zo diep mogelijk, en het dan weer traag uitbliezen, zodat het ons van top tot teen omhulde en onaantastbaar maakte voor de buitenwereld. Wij noemden dat toen ‘soul’.
Gauloises of Gitanes
In die tijd – ruim veertig jaar geleden – was roken namelijk niet alleen een sensueel genoegen, een kwestie van smaak, maar vooral een ‘statement’. Roken getuigde van een alternatieve, vrijgevochten levensinstelling; van progressieve, linkse opvattingen zelfs, alsof je ook politiek kleur bekende bij elke trek die je nam. Je rookte Gauloises of Gitanes of Bastos, hoe scherper hoe beter, en als je iemand anders zo’n felblauw pakje tevoorschijn zag halen wist je meteen dat je in goed gezelschap verkeerde, dat je met een geestverwant van doen had.
Misschien rookten je ouders ook, dat was zelfs heel waarschijnlijk, want roken was destijds nog niet in de ban gedaan. Iedereen deed het. Maar dat was natuurlijk nog geen reden om je verbonden te voelen met de oudere generatie, want het kwam er niet alleen op aan dát je rookte, maar vooral hoé je rookte. Welk merk je koos. Mijn moeder rookte bijvoorbeeld filtersigaretjes van Peter Stuyvesant, en dan ook nog met mate. Echt zo’n laf sigaretje voor de bridgeclub op de vrijdagavond, als de fles sherry en de gezouten pinda’s op tafel kwamen. Ik keek daar diep op neer.
Intiem en lijfelijk
Roken verleende je pas status in de jeugdcultuur van de jaren ’60, de nieuwe wereld die wij zo ijverig probeerden uit te vinden, als je er een suggestie aan meegaf van seks en gevaar. Van intiem, lijfelijk contact met Eros en Thanatos.
Dat sublieme beeld – een sigaret als embleem van leven op het scherp van de snede – ontleenden we uiteraard aan films, aan Amerikaanse films om precies te zijn.
Wat zou een romantische antiheld als James Dean waard geweest zijn zonder zijn leren jack en een smeulende peuk die achteloos in zijn mondhoek hing? En de zinderende spanning die Humphrey Bogart en Lauren Bacall konden oproepen als ze elkaar uitdaagden op het witte doek, werd nooit eleganter verbeeld dan op het moment dat Bogart twee sigaretten tegelijk aanstak en er – heel beheerst, heel geconcentreerd – een tussen de half geopende lippen van zijn tegenspeelster stak, brandend en wel. Daar kon geen enkele kus, geen expliciete vrijscene tegenop.
Asbak op de knieën
Toen we zelf met seks begonnen te experimenteren, een beetje angstig en heel stilletjes, omdat de hospita van mijn vriendje het niet mocht horen, was een sigaret dan ook het rustpunt waar we onhandig naartoe werkten. Opgelucht dat we het er niet al te slecht van hadden afgebracht, zaten we naast elkaar in het smalle bed op zijn studentenkamertje, de lakens kuis opgetrokken tot schouderhoogte, en hielden saamhorig een asbak in evenwicht op onze knieën. Op de piratenzender werden de laatste hits uit Engeland en Amerika gedraaid – ‘I get around’ zongen de Beach Boys indertijd toepasselijk – en ik had het verrukkelijke gevoel dat mijn volwassen leven zojuist was begonnen.
Romantiek uit Hollywood
Maar roken had niet alleen van doen met seks, het raakte ook verbonden met werk, en vooral met de intellectuele variant daarvan: lezen en schrijven en met medestudenten in het café zitten om de toestand in de wereld door te nemen. En nog weer later, toen ik tot mijn eigen verbazing plotseling in de journalistiek was beland, kreeg het beeld van de cynische, kettingrokende verslaggever vat op mij. En ook dat geromantiseerde beeld ontleende ik natuurlijk rechtstreeks aan Hollywood.
De ‘basic ingredients’ zijn altijd gelijk: het is middernacht, de burelen van de krant zijn inmiddels verlaten, en de lamp op het bureau van de reporter verspreidt een kring van licht die zijn strijdbare isolement benadrukt. Zijn hemdsmouwen heeft hij opgestroopt, zijn das is ongeduldig losgetrokken, en naast de zware schrijfmachine waarop hij driftig zit te hameren ontwaren wij een uitpuilende asbak en een halflege fles whisky. Stop de persen, hier wordt nieuws gemaakt, en – wie weet – zelfs geschiedenis.
Meinsma had gelijk
Maar helaas, de slang is binnengedrongen in het rokersparadijs. Aanvankelijk in de gedaante van dokter Meinsma, de arts die in de jaren ’50 al campagne voerde om het verband tussen roken en longkanker aan te tonen en algemene bekendheid te geven. In het begin dachten wij – dacht ik – nog dat het wel mee zou vallen, dat er hoogstens een bescheiden statistische kans bestond van een op zoveel, omdat iedereen wel een verhaal kon vertellen over een oom of een grootvader die al paffend aan zijn sigaartjes de 90 had gehaald.
Maar het viel niet mee, Meinsma kreeg gelijk, en die onschuld behoort inmiddels voorgoed tot het verleden. ‘Roken is dodelijk’, staat tegenwoordig met koeien van letters op elk pakje shag dat ik koop.
Alsof ik dat nog niet wist.
Met ingang van 1 juli heeft de Nederlandse overheid beschikt dat roken in openbare gelegenheden voortaan verboden is. Ja, ook in restaurants en café’s, precies die plekken waar je met vrienden bijeenkomt om al rokend en drinkend iets van je ziel bloot te leggen. En dat lukt niet, zonder zo’n blauwe wolk die de gesprekspartners in mistige, toegeeflijke harmonie met elkaar verbindt. Daar is dus niks meer aan, in de toekomst.
Maar stoppen kan ik tot op heden niet, want zodra ik achter mijn toetsenbord ga zitten zonder sigaret, overvalt mij een gevoel van beklemmende eenzaamheid. Want vrienden zijn er niet altijd op afroep, als je troost nodig hebt en de paniek toeslaat, maar sigaretten laten je nooit in de steek.