Relaxed zoemend
Op zijn vaartocht door Nationaal Park Weerribben-Wieden in Overijssel ontmoet journalist Ferry Mingelen Chinese toeristen, een rietdekker en… een zeldzame otter. Of toch niet?
Hebt u geen kleinere?”, vraag ik een beetje bezorgd aan Wouter van Smit’s Paviljoen in Giethoorn. De Ottersloep, waarmee ik vier dagen door de vaak nauwe sloten en doorgangen van Nationaal Park Weerribben-Wieden in Overijssel ga varen, lijkt me nogal groot. Hij is 7,5 meter lang en bedoeld voor zes tot acht personen, maar ik ga alleen, en heb trouwens nog nooit zo’n boot bestuurd.
Nee, een kleinere is niet beschikbaar, maar daar moet ik volgens Wouter juist blij mee zijn.
De Otter heeft meer vermogen en vaart lekker stabiel, verzekert hij me. Daar zal ik later nog aan terugdenken als ik met windkracht vijf tegenwind de grote Beulakerwijde moet oversteken. De Otter is speciaal ontworpen voor de Weerribben-Wieden, het grootste laagveenmoeras in West-Europa. Een uitgestrekt natuurgebied met moerasbossen en rietlanden, doorsneden door sloten en plassen die soms zo dichtgegroeid zijn met waterlelies en dotterbloemen dat je er haast overheen lijkt te kunnen lopen.
De aluminium boot kan door ondiep water en de elektrische motor maakt weinig geluid. De bediening is simpel. De sleutel in het stopcontact, het pookje voor- of achteruit, en de sloep reageert met tevreden gezoem en toenemende vaart. Zo vaar ik sluipend door de rietvelden. Pas op het laatste moment hebben vogels me in de gaten. Een purperreiger vliegt geschrokken op, gevolgd door een vlucht aalscholvers.
Een tikje lastiger
Enigszins gewend aan de boot ga ik op weg naar het historische stadje Blokzijl, via de Dorpsvaart van het pittoreske Giethoorn. Beroemd om zijn vele bruggetjes, tegenwoordig niet alleen in eigen land maar ook bij vele Chinezen. Zelfs op een rustige maandag is het filevaren, bootje na bootje vol vriendelijk lachende Chinese toeristen die herhaaldelijk tegen mijn sloep aan varen maar even vriendelijk blijven lachen. Via het Giethoornsche Meer, de Valse Trog en het Noorderdiep bereik ik Blokzijl met de havenkolk aan de oude zeesluis. Daar wacht een voor mij nieuwe uitdaging. Zolang de Otter vooruit vaart, voel ik me inmiddels al een hele schipper. Stoer en redelijk ontspannen sta ik achter het kleine stuurwiel. Maar als ik moet manoeuvreren bij een sluis, tussen twee grote motorjachten in, wordt het een tikje lastiger. Beetje vooruit, beetje achteruit, het pookje gaat soepel maar de sloep iets minder. Zijn kont zwaait steeds de verkeerde kant op en dan zit ik weer tussen de waterlelies. Als die in de schroef verstrikt raken, kan ik gaan peddelen! Ik draag een pet en een grote zonnebril, en hoop maar dat de stuurlui aan wal me niet herkennen.
Generaties in ’t riet
Nadat we een half metertje gezakt zijn, kan ik opgelucht een ijsje gaan eten bij Prins Maurits aan de Kolk. De echte prins Maurits was overigens zijn tijd ver vooruit. Blokzijl speelde een belangrijke rol in de Tachtigjarige Oorlog en kreeg van de prins in 1589 het recht zijn eigen burgemeesters te kiezen. Maar de Staten draaiden dat besluit een paar jaar later weer terug. Sindsdien wordt de burgemeester weer benoemd, zoals nog steeds, ruim vier eeuwen later, ook in de rest van Nederland. Langs het gehucht Nederland (waarvan het plaatsnaambord zo populair is dat het regelmatig wordt gestolen) vaar ik door de Roomsloot en de Kalenbergergracht naar Ossenzijl.
Daar overnacht ik in jachthaven De Kluft in een zogenaamde waterlodge.
Ik hou niet van dat soort dure namen, maar in dit geval is mijn achterdocht onterecht. De lodges zijn vrolijk geschilderde Scandinavische houten huisjes met veranda aan het water, en heel belangrijk: een stopcontact om de accu van de Otter weer op te laden, want dat moet elke nacht.
Ossenzijl mist iedere grandeur, maar is misschien daarom wel zo aantrekkelijk. Vishandel Veenstra in de Schoolstraat staat te koop. “Ik ga met pensioen, het is mooi geweest”, zegt Veenstra. “In de zomer de hele week in de winkel en in de winter zes dagen per week in ’t riet, bij mijn broer.” Veel families hier zitten ’s winters in het riet, al generaties lang. Dan wordt het riet geoogst en na bewerking vooral gebruikt als dakbedekking. Het is arbeidsintensief werk, zonder familie is het nauwelijks rendabel.
Kers op de taart
De volgende dag ga ik op weg naar mijn laatste bestemming, ’t Kiepenöst in Sint Jansklooster, een vakkundig verbouwde oude hooischuur waarin twee sfeervolle appartementen zijn gevestigd. Ik heb krachtige wind tegen, de regen valt met bakken uit de hemel, het riet wuift wild heen en weer, de kleine ijzeren windmolentjes snorren in de hoogste versnelling. In de luwte van een moerasbos schuil ik onder het dekzeil. Plotseling hoor ik een plons aan de overkant van de sloot, een klein kopje trekt een lange rimpeling over het water. Een otter, een echte! Het beestje was uitgestorven; in 1989 werd de laatste dode otter gevonden in Friesland. In 2002 zijn er otterpaartjes van elders uitgezet, en die hebben inmiddels heel wat nakomelingen. Maar je ziet ze zelden, dus dit is de kers op de taart op deze vaartocht. Of… was het toch een rat?
Menselijk onverstand
Via het Giethoornsche Meer en de Walengracht bereik ik de Beulakerwijde. Een groot open meer, veroorzaakt door menselijk onverstand. Sinds de middeleeuwen baggerden de bewoners van het gebied veengrond op om er turf van te maken. Waar het veen verdween, restten lange stroken water, de weren. Daartussen smalle stroken land, de ribben, waarop de veenbagger tot turf werd gedroogd. De handel bloeide, maar de turf werd duur betaald. In de buurtschap Beulake was te veel veen afgegraven, tot in de voortuinen toe. Wind en water kregen vrij spel. In twee stormvloeden in 1775 en ’76 braken de dijken. Het land spoelde weg, het dorp verdronk. Volgens de overlevering stak alleen de kerktoren nog boven de golven uit, tot de volgende stormvloed in 1825. Bij storm kun je de kerkklokken nu nog steeds onder water horen luiden. Zegt men…
Witte schuinkoppen
Ik hoor geen klokken, alleen de wind en het gekrijs van de sterntjes boven mij, als ik de Beulakerwijde oversteek. Het water is donker en dreigend, de rode boeien liggen schuin. Grijze golven met witte schuinkoppen spatten uiteen tegen de zijkant van de sloep. De boot slingert heftig. Ik verleg mijn koers en nu ben ik blij dat ik niet in een klein puntertje zit.
De Otter vordert langzaam maar gestaag. De beschutte brug van Conduite komt in zicht. Zo glij ik met de Otter op de lange rollers van de Beulakerwijde naar het einde van deze prachtige vaartocht door het land van vroeger, van water, turf en riet.