Advertorial
Zeker, ouder worden heeft minder prettige kanten. Tóch worden we in de tweede helft van ons leven juist gelukkiger. Dat is in ieder geval deels te verklaren door veranderingen in ons brein.
Niet kunnen slapen, want morgen ben je jarig. Je eerste stiekeme biertje, de eerste vakantie zonder ouders, je eerste liefde, eerste baan, een eigen huis. De eerste twintig jaar van het leven lijken een aaneenschakeling van piekmomenten. Alles is nieuw en spannend.
Maar hoe ouder je wordt, hoe meer de vlakke lijn gaat domineren. Was het nou twee of drie jaar geleden dat je in – kom, hoe heette het ook alweer? – op vakantie was? Dat jubelende gevoel wordt een uitzondering.
Hoe graag we het ook anders zouden willen zien: gemiddeld bereiken we rond de 40 onze top en daarna volgt een lange weg naar beneden. Niet alleen onze conditie en uiterlijke verschijning, maar ook ons geheugen en leervermogen schrijden achteruit.
Die neergang is best beangstigend. Zeker als je bedenkt dat we naar verwachting ‘langer oud zullen zijn dan we ooit jong waren,’ zoals hoogleraar psychologie Douwe Draaisma het zo mooi formuleerde in zijn boek De heimweefabriek. Op dit moment sterven de meeste volwassenen in Nederland pas (ver) na hun tachtigste verjaardag.
Toch is er een klein, maar zeker niet onbelangrijk lichtpuntje. Want we mogen er met het verstrijken van de jaren dan wel niet knapper, sneller en slimmer op worden, we gaan ons wél steeds gelukkiger voelen.
Soepkom of schoteltje
Die stijgende lijn is een robuust gegeven dat het afgelopen decennium naar voren kwam uit tal van onderzoeken over de hele wereld: van Albanië tot Venezuela, van Nederland tot de VS.
Overal blijkt het doorsnee levensgeluk na de vroege volwassenheid te dalen, tot ergens tussen de 45 en 55 het dieptepunt wordt bereikt – waarna de lijn geleidelijk ombuigt en tot op hoge leeftijd gestaag opwaarts blijft gaan.
Deze ‘U-curve’ werd in 2008 voor het eerst uit een grote verzameling data geklopt door David Blanchflower en Andrew Oswald, Britse gedragseconomen die sinds eind vorige eeuw onderzoek doen naar de relatie tussen werk, inkomen en welzijn. Daarna ontdekte onder meer de Duitse econoom Hannes Schwandt eenzelfde soort trendbreuk bij het analyseren van andere omvangrijke databestanden.
De onderzoekers vonden niet steeds precies dezelfde curve. Afhankelijk van het gebruikte databestand én van de manier waarop de cijfers werden gecorrigeerd voor factoren als inkomen, relatiestatus en gezondheid, was het soms meer een soepkom, dan weer meer een schoteltje.
Maar de tendens was wel steeds gelijk: als jongere zijn we over het algemeen tevreden met ons leven, ergens na ons 20e begint dat af te nemen, als veertigers zijn we het minst content en ergens in de 50 beginnen we weer op te krabbelen.
Het mooie is dat we als bejaarden soms zelfs gelukkiger zijn dan we in onze jonge jaren waren. In 2015 gaven hoogbejaarde Nederlanders hun leven bijna een 9, terwijl jongvolwassenen het op een 8- hielden.
Natuurlijk zijn dat maar gemiddelden. En natuurlijk wil ‘minst content’ niet per se zeggen dat alle veertigers ronduit ongelukkig zijn. Op het ‘dieptepunt’ geven ze hun leven gemiddeld nog altijd een 7,2. Maar statistisch gezien vinden we ons leven tegen ons 50e het minst leuk. En statistisch gezien gaan we in de jaren daarna meer floreren.
Waar blijft die villa?
Wat er achter die middelbare dip zit, is nog gissen. Wellicht speelt het gevoel aan de vooravond te staan van een periode dat alles minder wordt een rol, gecombineerd met het beklemmende besef dat de ruimte om de koers bij te stellen ook krimpt.
In ieder geval worden in deze fase de meeste depressies vastgesteld en gebruikt de groep vanaf 40 het vaakst antidepressiva.
Maar de U-curve voorspelt dus ook dat dit rotgevoel meestal geen blijvertje is. Kom dat doordat we op het dieptepunt van die curve radicale beslissingen hebben genomen?
Dat zou zomaar kunnen, want bijvoorbeeld het aantal scheidingen piekt rond 45 jaar. Een andere mogelijke verklaring is dat we in onze midlife-jaren massaal professionele hulp zoeken: van alle leeftijdgroepen gaan 40- tot 59-jarigen het vaakst in therapie.
En dan is er nog de verklaring – niet noodzakelijkerwijs in tegenspraak met de eerste twee – dat we rond ons 50e eindelijk vrede sluiten met het leven zoals het is. Die komt naar voren uit het onderzoek van Schwandt en geeft meteen een leuke twist aan het hele verhaal.
Schwandt analyseerde een dataset met de gegevens van duizenden Duitsers die tussen 1984 en 2004 jaarlijks waren geënquêteerd. In die twee decennia hadden ze onder andere steeds deze vraag beantwoord: ‘Hoe tevreden bent u op dit moment met uw leven?’
Daarnaast kregen ze ook de vraag: ‘Hoe denkt u dat u zich over vijf jaar zult voelen?’ Doordat van iedere individuele deelnemer beide antwoorden door de jaren heen gekoppeld konden worden, bracht het onderzoek aan het licht hoe goed mensen hun eigen geluksgevoel kunnen voorspellen.
Niet goed, zo bleek. Met name jongvolwassenen bleken consequent overdreven verwachtingen te koesteren van hun eigen toekomstige geluk. Vooral hoger opgeleiden overschatten in die jaren wat er allemaal aan moois hun kant op zal komen.
Op zich een prima eigenschap, zegt Schwandt, want optimisme maakt dat je je nek durft uit te steken en dat moet je als beginnend volwassene natuurlijk ook doen om überhaupt ergens te komen. Maar hoe groter de dromen, hoe groter de kans dat de realiteit tegenvalt.
In de loop van het onderzoek bleken ondervraagden dan ook geregeld minder content dan ze eerder hadden verwacht. Verdorie, nog steeds niet het salaris, de villa, de spetterende seks en het harmonische gezinsleven waarop ik had gerekend.
Volgens Schwandt wordt het effect van zulke ‘tegenvallers’ nog eens versterkt door het feit dat de teleurstelling daarover zelf ook weer teleurstelling oproept (‘Waarom lukt het mij nou niet gelukkig te zijn met baan X en partner Y?’).
En terwijl ouderen weten dat schouders ophalen en doorgaan vaak de beste reactie is op gevoelens van spijt, kunnen ze bij twintigers en dertigers lang blijven hangen. Dat kwam ook naar voren uit breinonderzoek; negatieve emoties blijken bij jongvolwassenen meer breinactiviteit op te roepen. Ze echoën als het ware langer na.
Bijgestelde verwachtingen
Uit het onderzoek van Schwandt blijkt dus dat de ondervraagden een flink deel van hun vroege volwassenheid te optimistisch zijn, om vervolgens gedesillusioneerd te raken.
Maar ergens in hun middelbare jaren zag hij een interessante omslag bij zijn geënquêteerden. Ten eerste bleken ze pessimistischer te worden over hun toekomstige leven. Teneur: beter zal het niet meer worden, minder waarschijnlijk wél.
Ten tweede werd het cijfer dat ze hun huidige leven gaven níét lager. Ze bleven dus even slecht in het voorspellen van hun eigen toekomstige welzijn, maar ditmaal onderschatten ze dat juist.
Hun daadwerkelijke welzijn begon daardoor jaar na jaar positiever af te steken bij wat ze hadden verwacht. Ze kregen juist méér dan ze hadden durven dromen. En dat verklaart, stelt Schwandt, dat de gelukscurve in deze periode geleidelijk aan naar boven begint bij te buigen.
Samengevat duidt Schwandts onderzoek erop dat mensen het geluksniveau van hun jeugd kunnen terugvinden zodra ze korte metten gemaakt hebben met de overtrokken dromen van die periode én in het reine zijn gekomen met eventuele spijtgevoelens over keuzes die ze in de tussenliggende jaren hebben gemaakt (baan X, partner Y).
Weliswaar gaat dat vaak gepaard met een dosis sadder and wiser, en ontbreekt aan dat hernieuwde geluk de prettige spanning van grote verwachtingen: al met al (en dat zijn drie kenmerkende woorden voor deze nieuwe levensfase) lijkt de berustende oudere gelukkiger dan zijn jongere, gretige ik.
Ongelukkige mensapen
Maar er is nog een heel andere verklaring mogelijk voor de U-curve. Een verklaring waarin hypotheekstress, scheidingen en spijt van loopbaankeuzen helemaal geen rol spelen. Zulke dingen kennen mensapen namelijk niet – en toch zitten ook die volgens hun verzorgers minder lekker in hun vel rond hun middelbare jaren.
Tenminste, dat stelde een onderzoeksgroep in 2012. Een van de leden van die groep was Andrew Oswald, de gedragseconoom die een paar jaar eerder de U-curve had ontdekt. Tot zijn ergernis was die curve door psychologen met ongeloof ontvangen.
Een verband tussen leeftijd en geluk? Psychologisch onderzoek had die relatie toch nooit kunnen aantonen? Voor Oswald reden om te kijken of de U-curve zich ook voordeed bij chimpansees en orang-oetans. Als dat zo was, hoefde hij immers niet meer bij de menswetenschappen aan te kloppen voor een verklaring, dan school die ergens in onze biologie of breinopbouw.
Dat is een minder vreemde gedachtegang dan het op het eerste gezicht lijkt: onze genen komen bijvoorbeeld voor bijna 99 procent overeen met die van mensapen en hun hersenbedrading lijkt behoorlijk op de onze. Ook mensapen kunnen lachen, herkennen elkaars gezicht en leren in de loop van hun leven hun emoties te reguleren.
En ja, volgens de verzorgers van 508 mensapen uit diverse populaties strekte die overeenkomst zich bij nauwkeurige observatie inderdaad uit naar hun psychisch welzijn: halverwege hun gemiddelde levensduur bleken de dieren ook een tijdje minder te floreren. Volgens Oswald een aanwijzing dat er een biologische verklaring voor de midlife-dip moet zijn.
Hoe het biologisch in elkaar steekt, is op basis van dit onderzoek niet te zeggen. Maar een van de opties is dat er halverwege ons leven én dat van mensapen van alles verandert in het brein – en dat we daar tijdelijk somberder van worden.
Helaas is er over het ouder wordende apenbrein nog weinig bekend. Maar dat onze hersenen niet alleen tijdens de puberteit, maar ook halverwege ons leven sterk veranderen, is de laatste jaren al uit heel wat onderzoeken naar voren gekomen (meer daarover in het kader onder dit artikel).
Levenswijsheid
Het mooie van die breintheorie voor de midlife-dip is dat die mogelijk ook verklaart waarom het daarna beter gaat. De veranderingsprocessen zouden dan leiden tot een minder impulsief brein. We worden reflectiever en oordelen minder snel, ook over anderen.
Verder raakt ons brein aantoonbaar meer gespitst op positieve informatie. Waarschijnlijk komt het ook daardoor dat ouderen gemiddeld hoger scoren op vriendelijkheid en relativeringsvermogen. Oftewel: op wijsheid.
Die wijsheid in onze tweede levenshelft is zelfs de uitkomst van een heel evolutionair selectieproces, stelt zoöloog David Bainbridge, hoogleraar aan de universiteit van Cambridge.
Volgens Bainbridge zijn wij van alle primaten de meest succesvolle soort doordat we nog jaren doorleven nadat we gestopt zijn met ons voort te planten. Zo hebben we de decennia erna hoofd en handen vrij om ons impulsieve, jongvolwassen kroost en hun nageslacht goed te begeleiden.
Kortom, na de midlife-dip wacht ons een heel nieuw takenpakket waarin wijsheid en overdracht centraal staan. Psychoanalyticus Erik Erikson bedacht daar halverwege de vorige eeuw al een mooie term voor: ‘generativiteit’, oftewel ‘de zorg voor het vormen en leiden van de volgende generatie’.
Maar wordt die wijsheid van ouderen vandaag de dag nog wel gewaardeerd? Mocht je daar in je middelbare dip je twijfels bij hebben: mensen lijken er juist naar te snakken.
In ieder geval gooide gerontoloog Karl Pillemer de afgelopen jaren wereldwijd hoge ogen met boeken waarin hij de levenswijsheden van meer dan tweeduizend bejaarde Amerikanen verzamelde: 30 Lessons for Living en 30 Lessons for Loving.
Een van hun belangrijkste lessen? Het is je eigen verantwoordelijkheid om gelukkig te zijn. Geluk maak je zelf, elke dag weer.
Rijper is wijzer
De afgelopen jaren bleek uit onderzoek dat het ouder wordende brein een aantal belangrijke voordelen heeft.
- De amygdala – het ‘emotiecentrum’ – is sneller tot rust te brengen dan bij een jonger brein. Daardoor reageren we met de jaren milder op vervelende gebeurtenissen.
- Positieve informatie wordt beter onthouden en waargenomen dan negatieve. Op jonge leeftijd is dat juist andersom. De evolutionaire waarde van dit zogenoemde positivity–effect zou zijn dat ouderen daarmee het emotionele welzijn van de groep opkrikken.
- Het brein maakt minder dopamine aan en heeft ook minder dopaminereceptoren. Daardoor worden activiteiten waarvan we in onze jeugd smulden weliswaar minder belonend, maar het betekent ook dat we minder vatbaar zijn voor de fear of missing out.
- Een ouder brein is minder gevoelig voor teleurstelling en spijt. Zo bleek uit een lab-experiment waarin deelnemers keuzen moesten maken die grote (financiële) gevolgen konden hebben, dat jonge hersenen na een foute keuze veel meer breinactiviteit vertoonden dan oudere.
Volgens de Californische neuropsychiater Dilip Jeste zorgen al deze breinveranderingen er samen voor dat we met het ouder worden hoger scoren op wijsheid.
Bronnen o.a.: H. Schwandt, Unmet aspirations as an explanation for the age U-shape in wellbeing, Journal of Economic Behavior & Organization, 2015 / C. Graham, Happiness, stress, and age. How the U-curve varies across people and places, Journal of Population Economics, 2017 / A. Weiss e.a., Evidence for a midlife crisis in great apes consistent with the U-shape in human well-being, PNAS, 2012 / D. Bainbridge, De midlife mythe. Waarom het leven echt begint na 40, Lannoo, 2013 / A.E. Reed, L.L. Carstensen, The theory behind the age-related positivity effect, Frontiers in Psychology, 2012 / S. Scheibe e.a., Striving to feel good. Ideal effect, actual effect, and their correpondence across adulthood, Psychology and Aging, 2013
- Psychologie Magazine