De zin en onzin van alledaagse ziekmakertjes

De boosdoeners: Ken uw pappenheimers

Bacteriën en virussen zijn werkelijk overal te vinden: op onze handen, in onze mond, op de kraan, op het vaatdoekje en op de kip. Ze krijgen nogal eens de schuld van van alles en nog wat. Maar is dat wel terecht?

Bacteriën vallen onder de noemer microben: dit zijn levende eencelligen. Ze komen in soorten en maten, bolvormig, staafvormig, een paar duizendste millimeter of kleiner, en ze zijn met heel veel: in een druppeltje schoon water zitten er al gauw een miljoen en in een gram tuinaarde vele tientallen miljoenen.

Veel belangrijker voor ons is het onderscheid tussen gevaarlijk en ongevaarlijk. Sommige kunnen ­inderdaad erg gevaarlijk zijn, om niet te zeggen fataal. Cholera, syfilis, antrax (miltvuur) en de pest zijn allemaal ziekten die door bacteriën worden veroorzaakt en waaraan we kunnen doodgaan. In het westen behoren deze ziekten voor een groot deel tot het verleden, maar in minder ontwikkelde landen eisen bacteriën nog vele miljoenen slachtoffers.

Andere bacteriën kunnen ons ook goed ziek maken, maar door de bank genomen zijn er eigenlijk meer ongevaarlijke of zelfs nuttige bacteriën dan gevaarlijke. Het menselijk lichaam is bijvoorbeeld een wandelend bacteriepakhuis, waarin bacteriën goed werk doen. Zonder bacteriën, kortom, vaart niemand wel.

Virussen zijn nog kleiner dan bacteriën en niet veel meer dan een pakketje voortplantingsmateriaal. Van ‘leven’ kun je eigenlijk amper spreken. Als een virus belandt op een geschikt slachtoffer, dringt het binnen en neemt het de machinerie over zodat cellen worden gedwongen virussen te produceren in plaats van nuttige stoffen.

Virussen kunnen mensen, dieren, planten, maar ook bacteriën belagen. Bijvoorbeeld verkoudheid, griep, waterpokken en hondsdolheid worden door virussen veroorzaakt. Omdat virussen steeds een beetje van aard veranderen, zijn ze moeilijk te bestrijden.

Antibiotica kunnen schadelijke bacteriën doden of in ieder geval verzwakken. Mensen die verkouden zijn, willen nog weleens aan antibiotica denken om dit virus te bestrijden, maar dat is onzin. Je zet ook geen onkruidverdelger in tegen ongedierte.

Hygiëne: Niet te veel tobben en schrobben
Schuursponsjes en vieze vaatdoekjes op het aanrecht zitten vol bac­teriën. Maar dat zijn voor het overgrote deel goedaardige, onschadelijke bacteriën, die daar weinig meer doen dan afwachten. Schoonmaakmiddelen die claimen “99 procent van de huishoudbacteriën te doden” hebben dan ook geen enkele zin. Juist huishoudbacteriën zijn nogal onschuldig.

De kranen en handdoeken van openbare toiletten zijn juist zulke overvolle bacteriehaarden dat het waarschijnlijk erg verstandig is die na het plassen te mijden en de verwijtende blikken te trotseren. Grappig is dat veel mensen daar netjes hun handen wassen en vervolgens de deurkruk van de toiletruimte vastpakken, waar toch vele vieze handen de hunne zijn voorgegaan.

Amerikanen zijn wat meer geobsedeerd door hygiëne dan wij Nederlanders en daar zijn zelfs op respectabele websites adviezen te vinden als: boen af en toe de onderkant van je handtasje (‘bag-teria!’); pak geen winkelwagentje in de supermarkt voordat je er met een antiseptisch doekje overheen bent gegaan; mijd de leuning van de roltrap, de knoppen van de lift, de kleren waar iedereen al aan heeft gezeten, en de pepermuntjes bij de uitgang.

Rest de vraag: heeft handen wassen zin? Dwangmatig handen wassen om besmetting te voorkomen, in ­ieder geval niet: door het wassen worden niet alleen schadelijke, maar ook goedaardige bacteriën verdreven. En het is maar afwachten of de vrijgekomen plaatsen in de opperhuid door goedaardige of door schadelijke bacteriën worden ingenomen. Met heel goed schrobben, zoals chirurgen voor een operatie doen, kan wel het grootste deel van de bacteriën worden verwijderd, maar voor gewone mensen is dat geen doen.

Besmetting is nu eenmaal onvermijdelijk, de mensheid is er miljoenen jaren oud mee geworden. Ons lichaam weet meestal wel raad met die indringertjes, we zijn tenslotte samen opgegroeid. Sterker nog, we doen er ons voordeel mee. Denk maar aan het zure milieu in de vagina: doordat het er zo zuur is, krijgen ziekteverwekkende bacte­riën geen kans. Wie in een aanval van reinheid die melkzuurbacteriën wegspoelt, richt alleen maar schade aan.

Iets anders is het overigens als we verkouden zijn. Dan vormen we zelf een besmettingshaard voor andere mensen en is het goed om hun gevaar zo veel mogelijk te beperken. Toch wordt kinderen niet geleerd om regelmatig hun handen te wassen als ze verkouden zijn. En om géén hand te geven. “Zoen mij maar niet, want ik ben verkouden”, klinkt het in menige Hollandse vestibule, terwijl “Geef mij maar geen hand, want ik ben verkouden” van meer verantwoordelijkheidsbesef zou getuigen.

Wie ziek is door een virus- of een bacterie-infectie moet aan hygiëne doen; gezonde mensen moeten niet te veel tobben en schrobben. 

Wetenschap: Voortschrijdend inzicht
Het verband tussen infecties en kanker werd lange tijd terzijde geschoven door de wetenschap, maar begint nu weer wat meer onder de aandacht te komen. Men keek toch wel op toen bleek dat bijvoorbeeld infectie met het hepatitisvirus niet alleen de kans op leverkanker, maar ook op andere vormen van kanker vergrootte. En van de verzwakte afweer tijdens een hiv-infectie maakt het virus KSHV gebruik om een kwaadaardige woekering te veroorzaken. Het bekendste voorbeeld is inmiddels het HPV: baarmoederhalskanker is het gevolg van een hardnekkige virusinfectie.

Een ander interessant verband is dat tussen allergieën en bacteriën. Veel mensen denken bijvoorbeeld dat allergieën het gevolg zijn van een te schoon leven. Deze ‘hygiëne-hypothese’ stelt dat het immuunsysteem van moderne stadskinderen niet goed wordt afgesteld, doordat ze met weinig ziekteverwekkers in aanraking komen. Daar zijn ­inderdaad wel aanwijzingen voor, maar geleerden kunnen hierover ook nog heel boos op elkaar ­worden.

Net als over de hypothese dat de kans op allergieën en auto-­immuunziekten groter wordt als zuigelingen te snel op vast voedsel overgaan. De darmpjes zouden dan nog niet helemaal klaar zijn, waardoor binnendringende bacteriën indirect het afweersysteem in de war brengen.

Medicatie: Het begon met Substantie 606
Het bedenken van een middel dat bacteriën het leven zuur maakt, een antibioticum, is niet moeilijk: ­gewoon bleekwater scheelt al een stuk. De kunst is echter een anti­bioticum te maken dat alleen tegen die ene bacterie werkt, maar de rest van het leven intact laat.

De eerste die daarin slaagde, was de Duitse onderzoeker Paul Ehrlich. Met de bekende combinatie van vasthoudendheid en geluk ontdekte hij in 1909 dat het 606de middel dat hij uitprobeerde, werkte tegen de kort daarvoor ontdekte syfilis­bacterie. Vandaar dat het middel eerst Substantie 606 heette; in 1910 kwam het op de markt als Salvarsan. Het mag met recht een doorbraak genoemd worden: een vreselijke geslachtsziekte waaraan tot dan toe amper iets te doen was, bleek met een eenvoudige injectie te genezen. Ehrlich bedacht de term ‘chemotherapie’ voor zijn ­methode.

Tegenwoordig wordt penicilline ­tegen deze, en talloze andere, bacteriën ingezet. Vroeger dacht men dat het handig was antibiotica te hebben die tegen zoveel mogelijk verschillende soorten bacteriën werkten, maar tegenwoordig heeft men liever medicijnen die tegen een enkele specifieke bacteriestam werkt en de rest van de mede­reizigers met rust laat. 

Voedselvergif­tiging: Voer voor micro­biologen
Sommige bacteriën moeten heel veel moeite doen om onze afweer te verschalken en bij ons binnen te dringen, andere overkomt het min of meer. Bijvoorbeeld de fameuze campylobacter en salmonella: hun eigenlijke prooi zijn kippen en varkens en runderen, die worden er niet eens ziek van, maar doordat wij vlees eten, krijgen wij die bac­teriën er gratis bij.

Dankzij de forse inspanningen van de vleesindustrie is het aantal besmettingen met salmonella de ­af­gelopen kwart eeuw flink gedaald. Terwijl er niet zo lang geleden al gauw meer dan honderdduizend ziektegevallen per jaar waren, is dat nu afgenomen tot dertig- à veertigduizend per jaar.

“Maar geen reden om niet meer waakzaam te zijn”, zegt micro­bioloog Arie Havelaar van het Rijks­instituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne er direct bij. “De ­daling is een beetje tot stilstand ­gekomen en het ziet ernaar uit dat tegenwoordig rundvlees wat vaker een bron van salmonella-infecties bij mensen is. En campylobacter lijkt ook via andere dieren dan alleen kippenvlees de mens te kunnen bereiken.”

Havelaar wijst daarnaast op een ­andere ontwikkeling. “De meeste mensen denken dat je van een voedselvergiftiging een paar dagen goed ziek bent en daarna weer zo fris als een hoentje verder kunt. Zo simpel is het niet. Een besmetting met campylobacter kan uitmonden in het syndroom van Guillain-Barré, een behoorlijk ernstige zenuw­aandoening.

Dat is gelukkig heel zeldzaam, maar daarnaast wordt de laatste jaren duidelijk dat ook het prikkelbaredarmsyndroom (PDS) het gevolg kan zijn van een eerdere besmetting met campylobacter of salmonella. Misschien leidt wel 8 of 9 ­procent van de infecties tot deze complicatie, dan is de ‘ziektelast’ van voedselvergiftiging een stuk ­hoger dan we vroeger dachten.

En nu we het er toch over hebben, wil Havelaar ook nog wel even het misverstand uit de weg ruimen dat ‘biologisch’ vlees ook betekent dat het ‘microbiologisch’ verantwoord is. “Dat is niet zo. Als je biologisch vlees koopt, weet je dat die dieren meer buiten hebben gelopen en dus meer kans hadden besmet te raken. Ze konden meer in de aarde wroeten en bijvoorbeeld toxoplasma opdoen. Dus die bacterie zie je in biologisch varkensvlees vaker: daar moet je als consument rekening mee houden.”

Hygiëne: Besmetting in de keuken
De voedselindustrie vindt het vaak onbegrijpelijk dat mensen nog steeds onhygiënisch met hun voedsel omgaan. Onderzoekers van de universiteit van Wageningen snappen ondertussen hoe dat kan. Een paar jaar geleden deden zij een aardige studie naar het effect van voorlichting op de bereiding van een slaatje met kip. De kip hadden ze van tevoren volgestopt met bacte­riën: onschadelijke, maar traceer­bare melkzuurbacteriën. Voordat ze de voorlichting begonnen, keken ze eerst hoeveel bacteriën er uiteindelijk in de sla belandden. Dat varieerde van bijna geen enkele tot bijna alle  sommige mensen zijn nu eenmaal erg schoon en netjes, ­andere minder.

Vervolgens kreeg één groep hygiëne-adviezen en een andere groep voorlichting over iets heel anders. Scheelde dat veel in het riskante ­gedrag bij een volgende bereiding van een slaatje met kip? Amper. De ergste uitschieters waren wel verdwenen, maar netto maakte het ­allemaal weinig uit. Koken is nu eenmaal gewoonte­gedrag en mensen moeten wel heel erg onpasselijk gemaakt worden voordat ze hun gedrag een beetje willen veranderen. De voedselindustrie hoeft dus niet te verwachten dat de consument zijn gedrag wel zal veranderen om besmetting te voorkomen. De verantwoordelijkheid ligt bij de industrie en bij de overheid om een goede hygiëne aan de bron te handhaven. 

Misverstanden over het verband tussen...

...Hollandse properheid & calvinisme
De fameuze Hollandse properheid danken wij niet aan ons calvinisme, maar aan onze zuivelexport in de veertiende eeuw. In een tijd waarin boter niet werd gekoeld, was het essentieel dat die zo steriel mogelijk was. Niets wordt zo snel ranzig als roomboter en al wist men nog niet van bacteriën, men was niet zo dom om het verband tussen reinheid en kwaliteit te missen. Het betekende wel dat stallen, keukens en werktafels, en de rest van het huishouden, het hele jaar zeer schoon moesten worden gehouden. Aangezien in die tijd zowat de helft van Holland zijn geld verdiende in de zuivel, ook stedelingen hadden vaak een paar koeien, ontstond een algemene cultuur van reinheid en zindelijkheid.

Met calvinisme kan het dus niks te maken hebben, merken historici Bas van Bavel en Oscar Gelderblom pienter op, want Erasmus had het in 1500 al over de heldere Hollandse huisjes en toen was Calvijn nog niet eens geboren.

…verkoudheid & een koutje
Terwijl virussen van allerlei vreselijke ziekten de schuld krijgen, worden ze meestal juist vrijgepleit van onze meest voorkomende plaag: verkoudheid. Maar verkoudheid komt toch echt alleen door het verkoudheidsvirus. Plotselinge afkoeling of met natte haren over straat lopen hebben er niets mee te ­maken.

Zo wordt ook blaasontsteking niet door kou of te dun ondergoed veroorzaakt, maar door bacteriën. Via de plasbuis banen bacteriën zich een weg naar de blaas, waar ze zich vervolgens gaan vermenigvuldigen.

…wc-brillen & geslachtsziekten
Wat is groter: de kans dat een geslachtsziekte door een vieze handdoek, een reeds beslapen bed of een wc-bril is overgedragen, of de kans dat iemand een van deze oorzaken als smoes gebruikt?

Gonokokken en de andere veroorzakers van seksueel overdraagbare aandoeningen houden het amper een dag uit in de buitenlucht. Een bed dat gisteren door een ander stel is gebruikt, is vandaag geen besmettingshaard meer.

Iets dergelijks geldt voor een wc-bril. Amerikaanse onderzoekers hebben wel eens geprobeerd gonokokken te kweken van materiaal dat was verzameld van de brillen van een groot aantal openbare toiletten, maar dat leverde uiteindelijk geen enkele gonokok op.

…roest & infectie
Wie als kind in een roestige spijker stapte of viel, was zijn leven niet zeker: daar kreeg je infectie van. Roest op zich is natuurlijk niet ‘besmettelijk’; waar het om ging, was de tetanusinfectie. De tetanus­bacterie leeft in de grond en de kans dat met de roestige spijker de in de grond levende bacteriën mee de wond in komen, is zeker niet denkbeeldig. Tegenwoordig kan iedereen die in een roestige spijker trapt, zonodig tegen tetanus worden ingeënt.

Auteur 
Bron 
  • Plus Magazine