Negen maanden lang ontwikkelt het kind zich in de baarmoeder. Deze ontwikkeling heet de foetale ontwikkeling.
Bij zwangerschap en bevalling is het gehele voortplantingsstelsel van de vrouw betrokken: de eierstokken, de eileiders, de baarmoeder en de vagina.
Nadat een door de eierstok afgegeven eicel is bevrucht, verplaatst de cel zich langzaam via de eileider naar de baarmoeder. Intussen begint de celdeling, totdat de cel is uitgegroeid tot ongeveer 100 cellen. Het eitje nestelt zich vervolgens in het baarmoederslijmvlies. Tijdens de zwangerschap ontwikkelt het kind zich en de baarmoeder biedt het kind gastvrijheid en bescherming, 38 weken of 9 maanden lang.
Wanneer het kindje voldragen is en de geboorte nadert, moet de baby een reeks bewegingen doormaken om het geboortekanaal te kunnen passeren. Door de weeënpijn trekt de baarmoeder zich samen; daardoor wordt de baarmoederhals wijder, zodat de baby vanuit de baarmoeder de vagina kan bereiken. Deze gespierde buis verwijdt zich, zodat het hoofdje en de schouders van het kindje bij het samentrekken van de baarmoeder door de vagina kunnen en de baby ter wereld komt. In de meeste gevallen wordt een baby geboren met het gezichtje naar beneden gericht.
Nu wordt de baby schoongemaakt en controleert de arts of het kindje gezond is. Daarna wordt het kindje meestal op de buik van de moeder gelegd, zodat het kan rusten en met de moeder vertrouwd kan raken.