Ver weg van Peking, in west-China, vond Plus-reisschrijver Herbert Paulzen drie idyllische plekjes: Shangli, Jiaju en Kham. Het dorpse leven is er zonder haast, zonder hectiek.
Het ruikt naar aarde in Shangli. Omgeploegde aarde. Droge rijst heeft hier gestaan. En maïs. Groen ogen alleen nog de groente-akkertjes.
Smalle paden voeren kriskras door de velden. Her en der verspreid staan kleine boerderijen van hout en steen. Op muren en hangend aan balken drogen gele maïskolven. Aan de plafonds bungelen bundels felrode chili.
Op het stenen pad langs de rivier komen vrouwen mij tegemoet, hun manden vol met verse kool, spinazie, bietjes, aardappelen en vers vlees van het varken of de kip. Ze groeten vriendelijk, nihao nihao. Een laowei (vreemdeling) wordt hier zelden gezien. Ze komen van de markt, waar ik net naartoe op weg ben. Ik loop mee met andere vrouwen wier manden nu nog gevuld zijn met peuters die nieuwsgierig naar de laowei kijken.
Het zijn kleine vrouwen op leeftijd. Ook op de krioelende markt zijn kleine oudere vrouwen in de meerderheid. De weinige mannen die ik zie zijn ook oud, ook klein, ze roken pijp, hun weinige tanden geel, hun huid tanig en gerimpeld. Ik slenter langs stalletjes met levende kippen, slijmerige vissen, tweedehands kleren, noedels, rijst en keukengerei.
Een kwakzalver heeft zijn koopwaar uitgestald op een deken. Gedroogde vleermuizen, grijze korrels, gerimpelde bladeren, doornige takjes, half vergane insectenmiddeltjes tegen allerlei kwalen en aflatende potentie. Een belangstellende menigte kijkt en luistert gespannen.
Jonge mannen gezocht
Waar zijn de jonge mannen? Ik heb ze ook niet gezien op de akkers. In het grote dorp misschien? Shangli ligt op slechts tien minuten lopen langs de rivier. Een oud dorp. Een mooi dorp. Een van de weinige dorpen die aan de vernieuwing en modernisering zijn ontkomen. Een stenen boogbrug overspant een traag kabbelend beekje.
Er staan fraaie houten huizen uit de Ming- en Qing-perioden langs de hoofdstraat, die uitkomt op een klein plein.
Omdat Shangli mooi en oud is, deelt het dorp het lot van andere mooie oude dorpen: het is 'ontdekt' door dagjesmensen. Het is maar een kattensprongetje van Ya'an, de dichtstbijzijnde provinciestad, dus stedelingen weten het dorpje te vinden.
En dat heeft voor veranderingen gezorgd. Er zijn winkeltjes gekomen met kitsch en Mao-spulletjes. Eethuisjes, waar (soms) hond op het menu staat. En voor een onbewoond houten herenhuis "een verzameling hoge kamers gegroepeerd rond een intiem binnenhofje" wachten de enig overgebleven jonge mannen, verkleed als keizerlijke dragers, voor een met gele doekjes behangen draagbaar, op klanten.
Schokkende drukte
Zijn dit de enig overgebleven jongemannen? Ik vraag het aan Peng Qing Ping. Twee jaar geleden werkte ze in een klein hotel waar ik enkele dagen verbleef. Nu is ze getrouwd en zwanger. De meeste jongemannen zijn weggetrokken, zegt ze. Naar Ya'an. Naar Chengdu. Werk zat daar. Vooral in de bouw, want de tienmiljoenenstad Chengdu groeit nog steeds.
Haar man runt een theewinkeltje. Maar klanten zie ik nauwelijks, dus Peng Qing Ping zit de hele dag te kaarten of te mahjongen met de buren. Of ze gelukkig is, durf ik niet te vragen. Ze zou 'ja' zeggen, daar ben ik van overtuigd. Is ze blij met alle veranderingen? O ja, zegt ze volmondig. De toeristen brengen geld. En 's avonds gaan ze weer weg.
Zo was het bij mijn eerste bezoek, zo is het nog. 's Avonds verandert Shangli weer in dat ouderwetse dorp van vroeger. Eerst wordt de rijst, die overdag op stromatten lag te drogen, opgeveegd en worden de matten opgerold. Dan komen vrouwen met manden op hun rug terug van hun velden, ze blijven bij deze en gene staan voor een praatje.
De stoelen worden buiten gezet. Een licht geroezemoes vult het pleintje. Kinderen spelen spelletjes met regels die alleen zij kennen. Rode lampions wiegen zachtjes in de avondbries. Een vredige, gezellige, idyllische sfeer.
Ruisende rivier
Naar aarde ruikt het ook in Jiaju. Op de terrasvormige velden staat maïs, dat met een sikkel wordt geoogst. De avonden zijn fris, vooral als er een zachte wind vanaf de bergen de vallei in drijft. Heel snel is het donker. De hemel gestoffeerd met triljoenen sterren. Hier en daar gaan lichtjes aan, klinkt een stem, hondengeblaf, een televisietoestel. Verder is het stil, op het ruisen van de rivier diep beneden na.
Ik zit op een van de drie platte daken van een trapsgewijs gebouwd huis. Kijk naar de sterren. Luister naar de rivier. Soms komt 'opa' naast me zitten met zijn fles zelfgestookt hemelwater. We kunnen niets tegen elkaar zeggen, we kijken samen naar de sterren, luisteren samen naar de rivier. We begrijpen elkaar.
Jiaju. Prachtig dorp in een prachtige omgeving. De rivier heeft een diepe gleuf in het landschap uitgesleten. Op de steile hellingen wonen de Jiarong, een etnische minderheid die zich lang tegen de Han-Chinezen heeft verzet. In een ver verleden bouwden ze tot 60 meter hoge uitkijk- en verdedigingstorens. In deze hele streek staan er nog enkele tientallen, van hun oude functie ontdaan. En ze hebben de verovering door de Han ook niet weten te voorkomen.
Stoepa's en gebedsvlaggen
Zulke hoge torens bouwen de Jiarong niet meer. En in de lagere torens hoeft niemand zich meer te verschansen; hier drogen nu vetkwabben en speklappen. Nooit staan er meer dan vier huizen bij elkaar. Op de amfitheaterachtige hellingen staan de huizen wijd verspreid, tussen noten- en granaatappelbomen en terrasvormige maïsvelden.
Hogerop, op een steile rug, staan witte stoepa's en wapperen gebedsvlaggen. Het is zelden dat een Jiarong daarheen gaat. Ze zijn verwant aan de Tibetanen, maar minder vroom.
Voor de derde keer ben ik te gast hier, ik voel me bijna als behorend tot de familie, al delen we geen gemeenschappelijke taal. Opa en oma, die altijd glimlachen als ze me zien, hun dochter en haar man, spreken niet eens Chinees. Hun nog ongetrouwde kleinkinderen - een tweeling van in de 20 - hebben wel Chinees geleerd.
Maar niemand snapt echt waarom ik hier zo graag ben, in dat huis met de open stal voor de drie varkens en twee koeien beneden, de half overdekte keuken met de reuzenwoks, de donkere en rokerige woonkamer waar de familie alleen in de winter verblijft, de bont geverfde bovenkamers (in een daarvan overnacht ik) en het wc-balkon, vijf meter boven een beerput.
Ik zou ze graag willen vertellen dat ik de rust en stilte hier zo fijn vind. De hartelijkheid en vriendelijkheid van de mensen. De fraaie architectuur en het wonderschone landschap. De eenvoud. Het besef dat het zo heel goed kan: zonder luxe, zonder stress, zonder verplichtingen, zonder afspraken.
De enige verplichting en enige afspraak gelden de dagelijkse cyclus van koeien melken, veevoer en brandhout halen, zaaien, wieden en oogsten van de maïs, en af en toe boodschappen doen in het kleine stadje Danba. Het geld daarvoor verdient een van de twee kleinkinderen als gids voor de sporadisch verschijnende Chinese tourgroepen.
Ja, ook Jiaju is er namelijk niet aan ontkomen: het is, net als Shangli, 'ontdekt'. En meteen hebben de Chinese autoriteiten er een etiketje op geplakt: 'Mooiste dorp van China'. Flauwekul natuurlijk. Ja, het is wondermooi, maar er zijn nog veel mooie dorpen en hoe bepaal je of een dorp 'het mooist' is? Elders zijn dorpen, steden en streken al 'Shangri', 'Heaven' en 'Paradise on Earth' genoemd.
En het huis waarin ik me meer dan een gast voel, heeft de status 'Model family of traditional house reception', dus ze mogen mij (voor een habbekrats) ontvangen.
Zet mijn komst en die van de tourgroepen nu het traditionele leven op z'n kop? Nauwelijks. Gelukkig. Westerlingen komen er vrijwel niet, het is afgelegen, staat niet in de gidsen, is moeilijk bereikbaar.
En die Chinese toeristen komen alleen maar tot de ingang van het dorp, lopen naar een platform, fotograferen elkaar, lopen soms nog een half uurtje over de enige weg, en vertrekken weer. Dat is draaglijk voor de bewoners, die er een beetje geld aan verdienen zonder veel last te hebben.
Wat is het moderne China hier ver weg! Alle vrouwen dragen nog hun traditionele hoofdtooi (op feestdagen versierd met turkooizen stenen en zilver), bonte bloesjes en schorten boven lange broeken. Ze trouwen met mannen van het dorp of van een buurdorp. Maar net als in Shangli: de meeste jonge mannen zijn weg, werken elders. Gelukzoekers in den vreemde, vervuld van verterend heimwee, als ik de tweeling moet geloven (ik heb een woordenboek en zo is enige verbale communicatie mogelijk). Straks, bij het traditionele feest, zijn ze er allemaal weer, fantastisch uitgedost met bonte jassen, prachtige leren laarzen, blinkende sieraden. Wie weet...
Gierst en jaks
Natuurlijk speelt aarde ook in Kham een alles overheersende rol. Voor de gierst. Voor het gras waarop de jaks grazen. Maar van wie is deze aarde? Van de boeren, nomaden, monniken? Sinds eeuwen leven de Khampa's van deze aarde en ondanks televisie, mobiele telefoons en motorfietsen-met-radio's ‚ nog steeds leven ze op de oeroude manier. Maar het is niet meer hun aarde.
De Tibetaanse provincie Kham is sinds de inbezitname van Tibet door China gevoegd bij de Chinese provincie Sichuan. En hoewel ze nog steeds hun Tibetaanse dialect spreken, hun gebruiken eerbiedigen, hun lamaïstisch-boeddhistische religie in de praktijk brengen‚ ze zijn kwaad, gefrustreerd, woedend. Machteloos.
Zij, die eeuwenlang vrij waren, onaantastbaar, soms agressief tegen buitenstaanders, maar, ondanks het oppergezag in Lhasa, altijd onafhankelijk. En nu zijn de Chinezen de baas in hun land, op hun aarde.
Vergulde kloosterdaken
Ik moet er vaak aan denken de komende dagen. Ik verblijf in een verwaarloosd klooster met uitzicht op een keten van andere kloosters en dorpjes, tegen de heuvels geplakt. De kloosters massief, ommuurd, met vergulde daken. Met monniken in donkerrode pijen. De dorpen bestaan uit half lemen, half houten huizen met dikke muren tegen de winterkou. Hoger zijn slechts de met een dikke sneeuwlaag bekroonde bergen.
Zowel in de kloosters als in de dorpen verloopt alles volgens een eeuwenoud ritme. Zaaien, oogsten, jaks en schapen hoeden, bidden. 'China' is aanwezig en tegelijk heel ver weg. China komt tot de boeren, nomaden en monniken via de televisie, maar die beelden zijn voor de meesten volkomen onbeduidend en representeren bovendien een wereld die hen vijandig gezind is, al beweren de machthebbers anders.
Hoe vijandig, zal spoedig blijken. Ook in Sichuan wordt - kort na mijn bezoek - gedemonstreerd. Ook in het land van de Khampa's uit zich de frustratie in agressieve woede. Ook hier slaan de Chinese machthebbers de demonstraties gewelddadig neer. Of Lobsang en de monniken uit 'mijn' klooster erbij waren, weet ik niet, maar het zou kunnen. Ik kan alleen maar hopen dat zij het goed maken.
Praktisch:
Shangli, Jiaju en Kham zijn het makkelijkst bereikbaar vanuit Chengdu, de hoofdstad van Sichuan (rechtstreekse vluchten vanaf Schiphol).
Er gaan bussen van Shengdu naar Ya’an (twee uur, 37 yuan; €1 is ongeveer 11 yuan); vanaf het busstation aldaar vertrekken minibussen naar Shangli (half uur, 7 yuan).
Er zijn verschillende hotels in Shangli (vanaf circa 60 yuan).Van Ya’an rijden bussen in zes uur naar Kangding, waar verschillende hotels zijn. In de ochtend gaat een bus naar Tagong (drie uur) en Bamei (een uur verder):
mooie Tibetaanse dorpen met overnachtingsmogelijkheden.
Vanuit Bamei vertrekken
minibussen (40-50 yuan) naar Danba; een taxi brengt je voor 15 yuan naar het 7 km verderop op een bergrug gelegen Jiaju. Overnachting mogelijk bij Lamu en Gema (Jiaju er chun), 60 yuan inclusief maaltijden.
Terug naar Bamei en dan met de bus in tien uur naar de stad Ganzi in Kham. Overnachtingsmogelijkheden in Golden Yak en Himalaya Hotel (100 yuan). In Ganzi kun je een busje huren, altijd onderhandelen over de prijs.