Felle zon en bittere vrieskou, schitterende vergezichten en grauwe sneeuwstormen: tijdens een sledehondentocht op Groenland staan uw zintuigen continu op scherp. Hemel en hel liggen op het poolijs dicht bij elkaar.
Als het propellervliegtuigje van Greenland Air landt op de korte betonnen baan van Ilulissat – met vijfduizend inwoners de derde ‘stad’ van Groenland – is de begroeting onvriendelijk: een grauwe hemel, fijne ijskristallen worden laag over de grond voortgeblazen. Ik kan nauwelijks verder kijken dan enkele tientallen meters. Alles rondom mij is wit. Ik word opgewacht door een jonge Inuit (eskimo), die me naar mijn logeeradres brengt.
Het wegennet van Ilulissat is niet groot, hooguit een kilometer of twintig: een weg van het vliegveld naar het stadje en dan nog enkele straten tussen de felgekleurde houten huizen door. Het eerste dat opvalt zijn de grote open vlaktes binnen de bebouwing, waarop een soort mini-woningen staan: hondenhokken. Want behalve Inuit en Denen, leven er in Ilulissat ook nog eens een kleine tienduizend poolhonden. Wie vanuit Ilulissat een naburig dorp aan de kust wil bezoeken, is aangewezen op een boot. Wie echter landinwaarts wil trekken om op jacht te gaan of op een van de fjorden te vissen, is afhankelijk van de hondenslee.
Zeehondenpezen
Op mijn eerste ochtend in Groenland word ik voorgesteld aan een kleine Inuit met een gedrongen lichaamsbouw en een snorretje. Gustav zal de komende dagen mijn gids en tevens de menner van mijn hondenspan zijn. Hij is een gepassioneerd jager. Het mennen van een hondenteam leerde Gustav van zijn vader die het weer van de zijne leerde. De jonge Groenlander heeft maar liefst vijftien honden – acht reuen en zeven wijfjes. Zijn houten slee heeft hij zelf gemaakt: twee smalle met staal beslagen glijders, waarop houten planken zijn bevestigd met behulp van nylon koorden. De achterkant van de slee bestaat uit een soort hekwerk waar de menner zich aan kan vasthouden terwijl hij achter de slee aanrent. Dit laatste is niet ongebruikelijk, vooral in steil terrein en op kruiend zee-ijs.Hoe authentiek het model van Gustavs slee ook mag zijn, het valt me op dat bijna geen enkel onderdeel nog van Groenlandse afkomst is. Het hout, het metaal, de katoenen jachttas, de nylon lijnen waarmee alles aan elkaar is geknoopt – alles is geïmporteerd. De manoeuvreerbaarheid, de sterkte en de flexibiliteit van de sleeën zijn echter nog altijd even groot als in de tijd dat ze werden gemaakt van drijfhout, walvisbeenderen en rendierhuiden, bijeen gehouden door zeehondenpezen.
Kunstzinnig
Om de oorspronkelijke leefstijl van de Groenlandse Inuit te ervaren, zal ik met Gustav per hondenslee naar de Kangia trekken. Deze met ijsbergen bezaaide fjord staat beter bekend als het Jakobshavn Isfjord, zoals de Deense naam luidt. Deze zeearm geldt als een van de meest indrukwekkende natuurverschijnselen op aarde en is voor de Inuit van Ilulissat tevens de bron van hun bestaan: het is een perfect jacht- en visgebied. Op zo’n kilometer of dertig van Ilulissat eindigt namelijk de Sermeq Kujalleg, de snelst stromende gletsjer op het noordelijk halfrond: hij verplaatst zich gemiddeld zo’n tachtig meter per dag! De tong van de gletsjer spuwt jaarlijks vijfentwintig kubieke kilometer ijs uit in de vorm van gigantische bergen.De langgerekte fjord wordt aan het einde, daar waar hij in zee eindigt, afgesloten door een drempel. Hierdoor ontstaat er in de fjord een indrukwekkende opstopping van de meest kunstzinnige witte en blauwgroene brokstukken ijs. Maar daarmee is niet alles over de Kangia gezegd. Het zee-ijs is relatief dun zodat de Inuit er goed wakken kunnen zagen om te vissen. En langs de natuurlijke wakken die in het kruiend ijs ontstaan, liggen, zeker in het voorjaar, honderden, zo niet duizenden zonnende zeehondjes.
Spitsuur
“Asut!”, brult Gustav en brengt zo de honden en daarmee onze slee op gang. “Voort!” We schuiven door een grauwe zeemist. Om het nog een beetje warm te hebben, kruip ik op de slee achter de rug van Gustav.We zijn niet de enigen die eropuit trekken. Het is ‘spitsuur’ onder de Groenlandse menners: vanuit alle besneeuwde straten tussen de bontgekleurde huizen van Ilulissat komen hondensleeteams te voorschijn. “Er is goed weer voorspeld”, vertelt Gustav, “en veel Inuit maken daarvan gebruik om, net als wij, te gaan vissen en jagen op de Kangia.”
Het achterland van Ilulissat is bergachtig. Om de zwaarbeladen sleeën door de dikke sneeuw tegen de hellingen omhoog te krijgen, moeten we regelmatig van de slee afstappen en uit alle macht tegen het houtwerk duwen. “Asut!”, brult Gustav dan weer, terwijl hij zijn zweep in de lucht slaat. “Sneller! Sneller!” Als een pinguïn hobbelt hij in een broek van poolhondenvacht achter ons aan. Dat is zwaar werk. Af en toe zakt hij tot over zijn knieën in de sneeuw, maar het lijkt hem nauwelijks te deren.
Een wirwar van touwtjes
In de lage bergen ten oosten van Ilulissat passeren we een bergmeer met bijna zwart ijs. Vanaf de slee gezien lijkt het alsof de honden dansen op het bevroren water; hun gedraaf is nauwelijks te horen. Terwijl de kraag van mijn jack mij beschermt tegen de vlijmscherpe ijswind, kijk ik naar de zestig dribbelende hondenpootjes voor me. Om de witte, bonte en bruine poolhonden de slee te kunnen laten trekken, lopen vanaf de harnassen van de dieren vijftien dunne lijnen naar het hart van de voorzijde van de slee. Deze waaiervormige manier van inspannen is typerend voor de Groenlandse Inuit en anders dan bijvoorbeeld in Alaska, waar ze dieren in de lengte inspannen. Bij de Groenlandse manier kunnen de honden onder het lopen voortdurend met elkaar van positie wisselen. Daarbij springen ze over elkaars lijnen of kruipen er onderdoor. Hierdoor ontstaat er al snel een wirwar van touwtjes.“Is dat niet irritant”, vraag ik Gustav. “Zo moet je telkens stoppen om de lijnen te ontwarren?” “Het voordeel is dat de honden elkaar sneller kunnen afwisselen. De hond in het midden trekt zwaarder dan het dier aan de buitenzijde van het span”, legt hij uit. “De buitenste hond heeft op zijn beurt meer last van de gure ijswind dan de middelste, die in de beschutting van zijn teamgenoten loopt. Als een hond het te zwaar heeft, hoeft hij dus alleen even met een ander van positie te wisselen om bij te kunnen komen.”
Teamwork op z’n Groenlands. Maar van kameraadschap is geen sprake: vaak is er onenigheid in het team. Dan klinkt er gegrom of worden er bijtende bewegingen naar elkaar gemaakt. Gustav springt dan van de slee en laat de zweep knallen naast de oren van de opstandige dieren, waarna de leidershond de rest regelt: grommend en bijtend brengt hij het dissidente dier weer in het gareel.
De meeste Inuit-menners gaan niet bepaald zachtzinnig om met hun sledehonden. Regelmatig passeren we een jager die zijn dieren staat te schoppen of hen met de zweep afrost. Dat is voor mij even wennen. Als Gustav dat ziet, moet hij glimlachen: “Ik weet dat jullie Europeanen onze houding tegenover honden afwijzen, maar als we met onze honden op jacht zijn, zijn we volledig afhankelijk van de gehoorzaamheid van de dieren. Net als zij afhankelijk zijn van ons. De honden beseffen onze wederzijdse afhankelijkheid donders goed. Ze weten dat ik degene ben die hen verzorgt, die jaagt op hun voedsel en die hen onderweg te eten geeft. Daarom accepteren de dieren veel van me.”
Jankende honden
Reizen op Groenland is heen en weer geslingerd worden tussen uitersten. Genieten en afzien gaan hand in hand. Je voelt de ijswind en de bittere vrieskou, maar er zijn overdag ook intens warme zonnestralen. ’s Ochtends zit ik op Gustavs houten slee te blauwbekken en ’s avonds sla ik samen met hem het kamp op te midden van ijsbergen die in het bevroren zeewater vastzitten. Hemel en hel liggen op het poolijs dicht bij elkaar. Het lijkt wel alsof op de Kangia beeldhouwers aan het werk zijn geweest: overal steken grillige stukken groen en azuurblauw gletsjerijs uit het zee-ijs omhoog.
Vanuit een scheur in het kruiende ijs stijgt stoom op. Al mijn zintuigen zijn gespannen: ik kijk omhoog naar de bloedrode wolken die worden belicht door de laagstaande zon; ik ruik de penetrante geur van zout water, windende honden en dode vis; ik voel de wind langs mijn gezicht glijden en de kou in mijn wangen bijten.
’s Avonds wordt het besneeuwde landschap urenlang ondergedompeld in paarse en oranje pasteltinten. Weerkaatst op Groenland de aarde de hemel? Of weerkaatst de hemel de aarde? Terwijl ik op de top van een ijsberg sta te genieten, hoor ik hoe de honden beginnen te janken. Ik moet denken aan die prachtige uitspraak van Knud Rasmussen, de ontdekkingsreiziger die aan het begin van de vorige eeuw met zijn hondenspan over het zee-ijs van Groenland naar Alaska trok: “Geef me winter, geef me honden, en de rest mag je houden!”