In je eentje door een oneindig sneeuwlandschap ploegen om een paar muskusossen van dichtbij te kunnen zien: Jolanda Linschooten deed het. Met gevaar voor eigen leven.
Sinds mijn vertrek vanmorgen vroeg uit het heerlijk warm opgestookte berghotel Hjerkinn Fjellstue (zo’n tweehonderd kilometer ten zuiden van Trondheim), verdring ik elke gedachte over alleen zijn. Hoe vaak is me niet voorgehouden dat je niet alleen de bergen in moet gaan, laat staan de winterse bergen van Noorwegen. Alsof ik dat zelf niet weet. Misschien zelfs grondiger dan mijn raadgevers leerde ik over kristaltransformatie, over lawinekansen en sneeuwprofielen.
Maar ik geef toe dat de witte wereld er in je eentje beslist een stuk dreigender uitziet. Elke keer dat ik vandaag dacht een muskusos te zien, bleek het van dichtbij gewoon een grote steen te zijn. Nooit eerder gaven stenen me zoveel hartkloppingen. Als je die massieve hoornen plaat op de vierkante kop van zo’n oerbeest ziet, met daarachter driehonderd kilo gebundelde spieren, dan is het zonneklaar dat een confrontatie met dit dier koste wat kost vermeden moet worden.
Langzaam loop ik dichterbij, tot zo’n vijfhonderd meter. Ik zie een stuk of twintig muskusossen. Alle koppen zijn mijn kant op gericht. Zelfs vanaf vijfhonderd meter ogen ze groot. Eng ook wel met die vooroorlogse koppen, die massieve lijven en die lange Beatle-haren. Het lijken wel grizzlyberen, maar gelukkig eten ze alleen maar mossen en kruiden.
Er staat nauwelijks wind zodat het bij min tien toch niet echt koud voelt. De rollende heuvels van deze Noorse hoogvlakte liggen er verstild en majestueus bij. Een oerlandschap waarin de winterse sneeuw een stilte weerkaatst die hier zo gewoon is. In Dovrefjell zijn geen wegen of restaurants te vinden. Dat maakt deze bergwereld nog ongerepter.
Doordat er ’s winters een pak sneeuw over de goed aangelegde wandelpaden ligt, is het wel een stuk lastiger de juiste weg te vinden. Hier en daar staat een wandelbord, maar kaart en kompas blijven een noodzaak. Alleen wie met een gids op pad gaat, hoeft zich daar geen zorgen om te maken.
De uren verstrijken. Inmiddels ben ik tot dertig meter genaderd. Dan gebeurt het ongelofelijke: de grootste muskusos zakt door zijn poten en gaat rustig liggen. Al snel volgen de anderen zijn voorbeeld. Voor mijn neus ligt een enorme reus te suffen. Ik durf mijn camera nauwelijks te gebruiken, bang dat de klik ervan de serene rust verstoort. Die rust wordt weerkaatst door heel Dovrefjell met zijn adembenemende stilte en zijn afgeronde heuvels die eeuwenlang door gletsjers glad geslepen zijn.
Hier kun je ongestoord je gang gaan. Ik besef dat ik als eenling een uitzondering ben. De meeste mensen vertrekken groepsgewijs vanuit de berghotels langs de rand van Dovrefjell, Hjerkinn Fjellstue of Kongsvoll, vaak onder deskundige begeleiding van een gids.
Het mooie van langlaufen in Dovrefjell – en dat komt mij typisch Noors voor – is dat het zo gemoedelijk is. Zowel het terrein zelf – geen al te grote hoogteverschillen of steile hellingen – als de gidsen die meegaan. Ter plaatse valt meestal wel wat te regelen, in zo’n berghotel of in het stadje Oppdal. Toch is er niemand die vreemd opkijkt wanneer je zonder gids vertrekt. Wie voldoende ervaring heeft met kaartlezen, winterterrein en langlaufen, vindt in Dovrefjell de wildernis die hij zoekt.
Door de zoeker heen zie ik die bruine kijkers, groot, prachtig. Dan is alles plotseling onscherp. In volle galop dendert de muskusos op me af . Het zijn fracties van seconden, maar de tijd lijkt stil te staan. Ik schreeuw. Pure doodsangst. In een flits besef ik dat ik eraan ga. Dat het mijn eigen stomme schuld is. Ik sta als aan de grond genageld, wat kan ik doen? Die beesten rennen sneller dan de wereldkampioen honderd meter sprint. Maar net zo abrupt als hij van start ging, stopt de muskusos.
Briesend en dampend staat hij voor me. Als ik mijn hand uitstrek, kan ik die hoornen plaat op zijn kop aanraken, maar ik schuifel achteruit, nog altijd doodsbang. Pas op driehonderd meter durf ik me om te draaien en met snelle passen verwijder ik me van de kudde. Ik bind mijn ski’s onder, pak de rugzak in en ski weg van de muskusossen. Ik voel me zo oneindig opgelucht dat ik nog leef. En zo dankbaar dat die muskusos besloot alleen een schijnaanval uit te voeren.
Ook dit is langlaufen in Dovrefjell: de oerkracht van de winterse bergen. Voor Noren is het normaal om altijd reservespullen mee te hebben voor onverwacht noodweer. Extra wanten, muts en parka. Maar ook een simpele overlevingsdeken en een sneeuwschep om, indien de hut of het hotel niet bereikt kan worden, toch veilig uit de wind een schuilplek te vinden.
Ik zie de onbemande berghut Reinheimhytta pas als ik er vlak voor sta en slaak een zucht van verlichting. Gelukkig heb ik van tevoren de sleutel geregeld, waarmee vele van deze onbemande Noorse hutjes afgesloten zijn. Hoewel het hier – op de muskusossen na – leeg en ongerept is, zijn er verspreid door Dovrefjell berghutten te vinden waar de langlaufer zich na een frisse dag kan koesteren bij een houtkachel, een gasfornuis en een stapelbed met dikke dekens. Er is kookgerei en zelfs een beperkte voorraad eten aanwezig. Deze hutten werken volgens een uniek systeem, gebaseerd op vertrouwen: wie overnacht (en eten koopt), zal dat ook eerlijk betalen.
Zonder toezicht. Zo’n Noorse berghut is meer dan zomaar een onderkomen: het is een vertrouwd dekbed, je slaat het open, kruipt eronder en de rest van de wereld gaat volledig aan je voorbij.
Maar ik geef toe dat de witte wereld er in je eentje beslist een stuk dreigender uitziet. Elke keer dat ik vandaag dacht een muskusos te zien, bleek het van dichtbij gewoon een grote steen te zijn. Nooit eerder gaven stenen me zoveel hartkloppingen. Als je die massieve hoornen plaat op de vierkante kop van zo’n oerbeest ziet, met daarachter driehonderd kilo gebundelde spieren, dan is het zonneklaar dat een confrontatie met dit dier koste wat kost vermeden moet worden.
Op kaart en kompas
Ongeveer 120 muskusossen moeten hier in het nationale park Dovrefjell door de verlaten heuvels zwerven, verspreid in verschillende kuddes. Ik pak de verrekijker en bestudeer uit de verte enkele donkere stippen. Een paar honderd meter verderop bevestigt de verrekijker dat ik gevonden heb wat ik zoek.Langzaam loop ik dichterbij, tot zo’n vijfhonderd meter. Ik zie een stuk of twintig muskusossen. Alle koppen zijn mijn kant op gericht. Zelfs vanaf vijfhonderd meter ogen ze groot. Eng ook wel met die vooroorlogse koppen, die massieve lijven en die lange Beatle-haren. Het lijken wel grizzlyberen, maar gelukkig eten ze alleen maar mossen en kruiden.
Er staat nauwelijks wind zodat het bij min tien toch niet echt koud voelt. De rollende heuvels van deze Noorse hoogvlakte liggen er verstild en majestueus bij. Een oerlandschap waarin de winterse sneeuw een stilte weerkaatst die hier zo gewoon is. In Dovrefjell zijn geen wegen of restaurants te vinden. Dat maakt deze bergwereld nog ongerepter.
Doordat er ’s winters een pak sneeuw over de goed aangelegde wandelpaden ligt, is het wel een stuk lastiger de juiste weg te vinden. Hier en daar staat een wandelbord, maar kaart en kompas blijven een noodzaak. Alleen wie met een gids op pad gaat, hoeft zich daar geen zorgen om te maken.
Suffende reus
Stap na stap schuif ik mijn ski’s vooruit, een aangenaam ritme. Niemand die mij voor is geweest. De frisse tintelende kou knabbelt zachtjes aan mijn wangen. De zon staat laag in de strakblauwe hemel.De uren verstrijken. Inmiddels ben ik tot dertig meter genaderd. Dan gebeurt het ongelofelijke: de grootste muskusos zakt door zijn poten en gaat rustig liggen. Al snel volgen de anderen zijn voorbeeld. Voor mijn neus ligt een enorme reus te suffen. Ik durf mijn camera nauwelijks te gebruiken, bang dat de klik ervan de serene rust verstoort. Die rust wordt weerkaatst door heel Dovrefjell met zijn adembenemende stilte en zijn afgeronde heuvels die eeuwenlang door gletsjers glad geslepen zijn.
Hier kun je ongestoord je gang gaan. Ik besef dat ik als eenling een uitzondering ben. De meeste mensen vertrekken groepsgewijs vanuit de berghotels langs de rand van Dovrefjell, Hjerkinn Fjellstue of Kongsvoll, vaak onder deskundige begeleiding van een gids.
Het mooie van langlaufen in Dovrefjell – en dat komt mij typisch Noors voor – is dat het zo gemoedelijk is. Zowel het terrein zelf – geen al te grote hoogteverschillen of steile hellingen – als de gidsen die meegaan. Ter plaatse valt meestal wel wat te regelen, in zo’n berghotel of in het stadje Oppdal. Toch is er niemand die vreemd opkijkt wanneer je zonder gids vertrekt. Wie voldoende ervaring heeft met kaartlezen, winterterrein en langlaufen, vindt in Dovrefjell de wildernis die hij zoekt.
Pure doodsangst
Na verloop van tijd denk ik: nog een paar kleine stapjes. Moet kunnen. Maar tijdens de twee stappen die ik zet in de richting van die grote muskusos, hijst het dier zich haastig overeind en stapt achterwaarts. Hij bewaart afstand. Waarom negeer ik dit overduidelijke signaal van ‘blijf waar je bent, dichterbij accepteer ik jou niet’? Ik ben de angst voorbij. In mij overheerst een euforisch gevoel dat – nu deze dieren mij hun vertrouwen geschonken hebben – ik alles maken kan. Ik zet nog een stap in zijn richting; met de camera voor mijn gezicht stel ik scherp op zijn ogen. Nog één stap.Door de zoeker heen zie ik die bruine kijkers, groot, prachtig. Dan is alles plotseling onscherp. In volle galop dendert de muskusos op me af . Het zijn fracties van seconden, maar de tijd lijkt stil te staan. Ik schreeuw. Pure doodsangst. In een flits besef ik dat ik eraan ga. Dat het mijn eigen stomme schuld is. Ik sta als aan de grond genageld, wat kan ik doen? Die beesten rennen sneller dan de wereldkampioen honderd meter sprint. Maar net zo abrupt als hij van start ging, stopt de muskusos.
Briesend en dampend staat hij voor me. Als ik mijn hand uitstrek, kan ik die hoornen plaat op zijn kop aanraken, maar ik schuifel achteruit, nog altijd doodsbang. Pas op driehonderd meter durf ik me om te draaien en met snelle passen verwijder ik me van de kudde. Ik bind mijn ski’s onder, pak de rugzak in en ski weg van de muskusossen. Ik voel me zo oneindig opgelucht dat ik nog leef. En zo dankbaar dat die muskusos besloot alleen een schijnaanval uit te voeren.
Onbemande berghut
De aanvankelijk helderblauwe hemel is in de loop van de middag steeds meer dichtgetrokken en ook de wind is aangewakkerd. Met forse kracht duwt de wind mij voort en de sneeuw giert horizontaal voorbij. De kristallen sprookjeswereld van vanmorgen is veranderd in een helse woestenij.Ook dit is langlaufen in Dovrefjell: de oerkracht van de winterse bergen. Voor Noren is het normaal om altijd reservespullen mee te hebben voor onverwacht noodweer. Extra wanten, muts en parka. Maar ook een simpele overlevingsdeken en een sneeuwschep om, indien de hut of het hotel niet bereikt kan worden, toch veilig uit de wind een schuilplek te vinden.
Ik zie de onbemande berghut Reinheimhytta pas als ik er vlak voor sta en slaak een zucht van verlichting. Gelukkig heb ik van tevoren de sleutel geregeld, waarmee vele van deze onbemande Noorse hutjes afgesloten zijn. Hoewel het hier – op de muskusossen na – leeg en ongerept is, zijn er verspreid door Dovrefjell berghutten te vinden waar de langlaufer zich na een frisse dag kan koesteren bij een houtkachel, een gasfornuis en een stapelbed met dikke dekens. Er is kookgerei en zelfs een beperkte voorraad eten aanwezig. Deze hutten werken volgens een uniek systeem, gebaseerd op vertrouwen: wie overnacht (en eten koopt), zal dat ook eerlijk betalen.
Zonder toezicht. Zo’n Noorse berghut is meer dan zomaar een onderkomen: het is een vertrouwd dekbed, je slaat het open, kruipt eronder en de rest van de wereld gaat volledig aan je voorbij.