Hufterigheid, slechte omgangsvormen... Moet dat nou?

Beleefdheid lijkt ouderwets. Mensen doen waar ze zin in hebben en gedragen zich soms ronduit agressief: ik wil iets en ik wil het nú! Wat is er aan de hand? En wat kunnen we eraan doen?

Gisteravond in mijn pyjama voor de televisie een pizza gegeten, het bord op schoot. Dat zou een eeuw geleden ondenkbaar zijn geweest, zegt socioloog Cas Wouters. Zelfs thuis deed je – als man in ieder  geval – keurig je jasje aan als je aan tafel ging, at je met mes en vork en ook als er niemand bij was, peuterde je niet in je neus. Vanaf het begin van de 20ste eeuw is dat geleidelijk aan veranderd. We zijn informeler geworden. Een visite hoeft niet meer verplicht met een bedankbriefje afgesloten te worden, kledingvoorschriften verdwenen en gedrag werd vrijer en ongedwongener.
Tegen je baas zeg je ‘Gerrit’ en het respectvol bejegenen van ouderen is een vrije keus geworden.

Missing media-item.De laatste restanten van de etiquetteregels die de omgang dicteerden, werden door de sociale revolte van de jaren ’60 en ’70 definitief weggevaagd. Informele ongedwongenheid is een must, dat is de nieuwe wet die nu de dienst uitmaakt. Niet alleen in huis, maar ook op straat.
We missen ze soms wel, die oude regels die vooral de fysieke, lichamelijke, nabijheid reguleerden. Houd afstand, sla je ogen neer als je iemand passeert, houd elkaar in de gaten maar val elkaar niet lastig, veroorzaak geen overlast, dat soort zaken. Maar bij voorbaat rekening houden met elkaar is uit de tijd geraakt en steeds meer mensen lappen deze regels aan hun laars. Of erger nog, ze hebben er nog nooit van gehoord.

Lekker bellen in de trein
De vrije val van de correcte omgangsvormen wordt door cultuurpsycholoog Jos van der Lans de ‘huiskamerisering’ van de samenleving genoemd. “Essentie van de huiskamerisering is dat mensen zich in op straat, in de trein, in publieke ruimtes, zijn gaan gedragen alsof ze er hun eigen gang kunnen gaan, alsof ze thuis zijn”, aldus Van der Lans. Hij noemt dat een relatief nieuw fenomeen, waaraan we bij lange na nog niet gewend zijn. Een goed voorbeeld is het mobiel bellen in de trein. Mobiele bellers slingeren ongeremd hun persoonlijke besognes de ruimte in, de omstanders worden er ongevraagd en ongewild deelgenoot van. Want niét luisteren is, zeker in de trein, heel lastig.

Een ander voorbeeld is de agressie bij de loketten van hulp- en dienstverleners als die zich niet direct als dienende huisgenoten gedragen. Ik wil iets, en ik wil het NU. De ambulance moet er NU zijn. Er zijn steeds meer mensen met een ‘kort lontje’. Als thuis iets je niet bevalt, schroom je niet om dat te laten merken, en op straat ga je dus net zo goed ongegeneerd uit je dak als iets je niet bevalt. Of als er een verkeersregelaar is die je dwarsboomt. Beleefdheid? Hoezo?

Respect op straat
Eigenlijk valt het samenleven zoals we dat in de jaren ’60 en ’70 voor ogen hadden bij nader inzien nogal tegen. De opzet is gelukt: we zijn vrijer dan ooit, bepalen in hoge mate ons eigen leven. De betutteling van de sociale controle is verdwenen. Niemand legt ons meer een strobreed in de weg, en ook oom agent is zelden in de buurt als we onze kleine en grote burgerlijke ongehoorzaamheden begaan. Het komt nu helemaal aan op onze eigen zelfbeheersing. Maar dat blijkt lastiger te zijn dan gedacht, zeker voor groepen allochtone jongeren die zich de ongeschreven regels van de huiskamerisering hebben toegeëigend. Ze eisen respect op straat, dwingen het af. Hen aanspreken wordt niet gepikt, want iedereen mag zich op straat toch gedragen zoals hij wil?

Tegelijkertijd kun je je er over verbazen hoe goed het over het algemeen nog gaat. Want verreweg de meeste Nederlanders, uit welke cultuur ze ook afkomstig zijn, hebben de noodzakelijke zelfbeheersing wél in hun pakket zitten.

Maar juist de excessen zetten de toon. En zijn confronterend. Hoe gaan we met jonge vandalen om? Wat doe ik eigenlijk zelf? Soms ben ik dader (mobiel bellen in de trein), soms ben ik slachtoffer of toeschouwer. Grijp ik in? Vraag ik aan de beller om een coupé verderop te gaan zitten? Berisp ik de jongen die zijn lege colablikje op straat wegkeilt? Minder en minder, als ik eerlijk ben. Ik heb wel eens een meisje dat eindeloos zat te telefoneren in duidelijke bewoordingen de les gelezen, maar dat doe ik niet meer. Ik vind het risico te groot dat ik een keer een klap voor mijn kop krijg. Tegenwoordig zwijg ik, en doe ik oordopjes in met mijn eigen muziek.

Regels overboord
Steeds minder mensen zijn geneigd om in te grijpen. Want hoe hoort het eigenlijk? Ik heb geen idee. De oude omgangsregels zijn overboord gekieperd, nieuwe regels zijn er niet en de kans is groot dat ze er helemaal niet komen. Want de samenleving is enorm divers geworden. Neem het mobiel bellen maar weer even. Is dat in de trein nou wel of niet beleefd? Ik vind het bijster irritant, maar mijn 13-jarige neef vindt het de normaalste zaak van de wereld. Hij weet niet anders.

Dus komt het toch op de overheid aan? Eigenlijk wel, ja. En die doet z’n best. De autoriteiten proberen het gezag dat ze verloren zijn, terug te winnen. Maar die strijd is nog niet zo maar gewonnen. Wantrouwen overheerst en er is weinig respect voor gezag. Een agent die mensen aanspreekt op hun gedrag krijgt “Ga echte boeven vangen, lul” naar zijn hoofd geslingerd.

Maar wat beslist níet helpt, is dat ordehandhaving steeds meer in handen van onbevoegden terechtkomt. Verkeersregelaars, stadswachten, parkeerwachten of ordehandhavers bij een festivalterrein zijn geen politiemensen, maar slechtbetaalde mannen en vrouwen met een fluorescerend hesje aan. Daar straalt geen gezag vanaf en dat maakt het lastig voor hen om op te treden.

De teugels aanhalen

Wat nu? De beer is los. De informalisering terugdraaien kan niet, zo betoogt Cas Wouters. Het afstandelijke en beheerste van vroeger, dat is een gepasseerd station. We kunnen aparte plekken inrichten voor verschillende groepen in de samenleving. Een soort verzuiling in een 21ste-eeuws jasje. Je ziet het steeds meer gebeuren. Jongeren op de hangplek, rokers bij de rookpaal en junks in hun dagopvang. Iedereen z’n eigen ‘huiskamer’ om de allergrootste irritaties te vermijden. Maar dat is bij lange na niet genoeg. Dus moeten we ook proberen om de teugels van de omgangsvormen wat strakker aan te halen. Hoe? Bijvoorbeeld door per plek nieuwe reglementen op te hangen. En dat is wat je nu veelvuldig ziet gebeuren. Wouters: “Regels bij de koffieshop, regels boven de balie in het ziekenhuis, huisregels op school en een sticker met ‘verboden te bellen’ in de trein. Het is een begin van het terugwinnen van de publieke ruimte.” Tegendruk bieden aan de onbeschoften en asocialen.

Van der Lans vult aan: “En vervolgens moeten de conducteurs, politieagenten en conciërges weer écht gaan op treden. Zij hebben hun bevoegdheden en het terechtwijzen van hufters moet weer een normaal onderdeel worden van hun werk. Wie dat niet pikt, moet hard worden aangepakt. Want het bordje ‘niet bellen’ in de trein is van nul en generlei waarde als de conducteur de dader er niet op mag aanspreken.”

En wij zelf? Wegkijken en niets doen is géén optie meer, zo betoogt Van der Lans. Oh help, daar was ik al bang voor. “Hé daar, wilt u... eh... oeps... oh nee, laat maar hoor, dank u wel.”


Meer lezen?

  • Jos van der Lans: ‘Koning Burger; Nederland als zelfbedieningszaak’ (uitgeverij Augustus, €14,90).
  • Cas Wouters: ‘Informalisering; Manieren en emoties sinds 1890’ (uitgeverij Bert Bakker, €29,95).
Auteur 
Bron 
  • Plus Magazine