Ik zou hier nog uren kunnen luieren

‘You are very, very lucky’, zeggen de gidsen enthousiast als ze de leeuwen tellen die in het hoge gras liggen. Natuurliefhebster Yvonne Kroonenberg kijkt haar ogen uit in de natuurparken van Tanzania.

Mijn vriendin Belia neemt me mee op safari in Tanzania. We zijn vroeg weggereden. We willen niet na zons­ondergang aankomen, als het aardedonker is en we de kuilen en modderplassen niet meer kunnen zien. Emau Hill ligt ver buiten de geasfalteerde wereld, hoog in de bergen van het Amani Natuur Reservaat, waar een tentenkamp ligt dat wordt beheerd door een Deense vrouw en haar Engelse echtgenoot. Het is een vegetariërsparadijs, want ze hebben er alleen zonne-energie, dus niet genoeg stroom voor koelkasten. Het is geen plek waar je vlees kunt bestellen en bewaren.

Belia heeft deze reis uitgezocht. Zij woont en werkt al bijna vijfentwintig jaar in Tanzania en kent het land heel goed. Ik ben al eens met haar in Mikumi geweest, een wildpark waar maar weinig toeristen komen. We logeerden bij de mensen die er onderzoek deden naar bavianen en te midden van de wilde dieren woonden. Als we ’s nachts naar de wc moesten, gingen we met de auto, ook al lag het toilet nog geen tien meter verderop. Er lagen leeuwen op de loer, vlak buiten onze golfplaten hut. Er konden buffels in de tuin staan. Inderdaad kwam Belia op een vroege ochtend hard hollend terug, nadat ze een paar stappen buiten de hut had gezet. Er stond een boze olifant op het pad.

Ze wist nog welke het was ook, want Belia kan als een van de weinige mensen ter wereld olifanten uit elkaar houden. Dat is geen eenvoudige opdracht. Zelfs de geslachten zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Stieren hebben een iets rondere buik. Slagtanden hebben ze allemaal vanaf een bepaalde leeftijd. Je kunt de individuen alleen herkennen aan de hand van kleine beschadigingen aan de oren.

Missing media-item.

Maar deze nieuwe safari begint met een dode jongeman, die langs de weg ligt. Zijn fiets ligt half onder hem, zijn bagage verspreid om hem heen. Het ongeluk moet nog geen half uur geleden gebeurd zijn, maar de automobilist die hem heeft aangereden, is weg. Als hij was blijven wachten, stonden hem levenslange betalingen aan de familie te wachten. En dat kan een Tanzaniaan zich niet veroorloven. Wij zijn zojuist twee politieagenten gepasseerd die samen op één brommer op weg zijn naar het slachtoffer. Tanzania is geen veilig land. De wildernis grenst aan het bewoonde gebied. Vrouwen lopen met emmers, manden fruit of grote ladingen takken op hun hoofd, de mannen vervoeren zware bagage op hun fiets en slingeren langs de gevaarlijke wegen.

“We beginnen zonder wild”, schreef Belia mij voor mijn vertrek, “we gaan eerst wandelen en vogels kijken.” Wandelen en vogels kijken kan niet tegelijk. Het duurt lang voor je vastgesteld hebt of je de ene ijsvogel of bijeneter hebt gezien, of een andere variant. Ik vind dat leuk, al houd ik het ook weleens voor gezien als ik bladzijden lang aan het bladeren ben om dat ene beestje dat allang is weggevlogen, te onderscheiden van het andere.

“Heb je je kijker bij je?”, is het eerste wat Belia vraagt als we onze gerieflijke, grote tent verlaten om naar het hoger gelegen terras te gaan, waar het ontbijt wordt geserveerd. Over die verrekijker is ze streng. Ik mag geen stap zonder zetten, want je weet maar nooit wat je onderweg ziet. Of hoort. Want vogelkijken begint vaak met een geluid. Ik hoor gekef. Een Jack Russell? Nee, het is wel degelijk een vogel: een turaco, een groene prachtvogel met een kuifje, die ik niet één keer zal zien, behalve in onze vogelgids.Op het terras van Emau Hill staat thee en koffie klaar en een grote schaal fruit met yoghurt en zelfgemaakte muesli. Stephen, de directeur, komt bij ons zitten en nodigt ons uit voor de Wandeling van de Wilde Violen.

Ooit hebben in dit gebied wilde viooltjes gebloeid, maar door het woekeren van andere planten zijn ze verdwenen. Door de inspanningen van de beheerders van Emau Hill zijn ze teruggekomen. Het aardige van deskundige begeleiding is dat je veel meer ziet dan je zelf zou ontdekken. “Hoor je ze vechten?”, vraagt Stephen met opgeheven vinger. Hij bedoelt de bomen. Ze moeten met elkaar wedijveren om bij het zonlicht te komen. Daardoor zijn ze zo hoog. Om hun lange lijven te stutten, vormen ze tegelijkertijd sterke wortels. Sommige wortels lijken wel muren, zo breed en machtig staan ze. Ze lijken op de steunberen van gotische kerken.

Missing media-item.

De gids heeft zich gebukt om een vruchtje op te rapen. “Wat is dit?”, vraagt hij en geeft zelf het antwoord: “Een vijg.” Het lijkt niet op een vijg. “Toch is het een vijg”, zegt Stephen. “Hij draagt zijn bloem aan de binnenkant. Wespen leggen hun eitjes erin, iedere vijgenvariant heeft zijn eigen wespensoort en die wesp weer zijn eigen nematoden.” Dat zijn wormpjes, herinner ik me vaag, maar ik leg me er met een zucht bij neer dat ik me niet in ieder aspect van de natuur kan verdiepen. Ik kom hier ook maar voor het eerst. De gids houdt ons een verfrommeld blad voor. “Ruik!”, commandeert hij. “Dit herkennen jullie, want jullie zijn vrouwen. Jullie koken.” Het blijkt kaneel te zijn. Ik dacht nootmuskaat of laurier. Mij kun je alles wijsmaken als er geen onder­titels bij staan.

’s Middags lopen we dezelfde route, maar dit keer letten we op de vogels. We zien de paradijsvliegenvanger, de amani-kolibrie, de gekraagde klauwier. En overal hoor ik de turaco. We zien een enorme roofvogel die we opzoeken in de vogelgids, maar zelfs Belia raakt in de war van alle details, die net even verschillen. “We moeten de gele witoog nog voor jou vinden”, zegt ze, “want die zit hier overal.”

Het is een klein vogeltje en ik weet niet of ik er nou een heb gezien of niet, want alles vliegt en fladdert van tak naar tak en wacht niet tot ik de kijker op ze heb kunnen richten. Bovendien wil ik zo langzamerhand onder de douche. Douchen is gieten op Emau Hill. In de ruime douchecel staat een grote emmer warm water en een plastic lampetkannetje. De buulbuul zingt in de boom naast de douches. Het geluid klinkt als een merel, maar het lied gevarieerder. Het Amani Forest wordt beschermd. Er wonen wel mensen, er zijn verscheidene dorpen, maar iedereen spant zich in de natuur te behoeden en te bewaren. De dieren lijken ook niet erg schuw. Vogels vliegen niet onmiddellijk weg en ik meen met zekerheid vast te stellen dat een turkooisblauwe ijsvogel op een tak tegenover onze tent ons net zo observeert als wij hem. Of haar, want dat kan ik niet zien.

’s Avonds klinkt een enorm misbaar. “Dat zijn bushbaby’s!”, weet Belia. We lopen in de richting van het geluid. Ze zitten vlakbij het terras. Stephen richt een grote lichtstraal op de boom en daar zitten drie wonderlijke dieren. Ze zien eruit als apen, maar ook als katten. Ze hebben schattige kopjes, maar het geluid dat ze maken is ijzingwekkend. Ook zij lijken zich niet bijzonder veel aan te trekken van onze belangstelling. Na een paar minuten dooft Stephen zijn lamp en nodigt ons uit om mee te gaan op een kameleontocht. Er zijn inmiddels meer toeristen gearriveerd op Emau Hill. Iedereen gaat mee en in een optocht lopen we daarna achter de lamp aan.

Ik had dieren verwacht van eenMissing media-item. centimeter of dertig, ongeveer zo groot als de leguanen die je in de dierentuin ziet. Maar op een blaadje in een struik zit een piepklein kameleonnetje, met een opgerolde staart, zijn minuscule handjes om de steel en zijn oogjes toegeknepen. Hij slaapt. Hoe de gids ze ontdekt, is me een raadsel, maar er zitten er talloze, ook wat grotere, met twee of drie hoorntjes op hun snuitje. Als betoverde prinsjes laten ze zich bekijken. Ze verroeren zich niet. Iedereen is vertederd. Maar het ontroerendste beeld zien we als we alweer teruggekeerd zijn naar het terras: Stephen richt de lichtbundel van zijn lantaarn de boom in en beschijnt de beige buikjes van twee buulbuuls, die daar zitten te slapen.

Onze reis is nog niet af. We willen ook nog groot wild zien. Dat doen we in Saadani Lodge, een verwenoord met een klein wildpark eraan vast. Als we het terrein oprijden, zien we meteen een wrattenzwijn, een mannetje met ferme testikels. Dat begint goed, knik ik tevreden, maar het blijkt een zwijn met een naam te zijn. Hij is tam. De mensen hier zijn moslim en zullen hem geen kwaad doen. Als je niet eetbaar bent, word je met rust gelaten en zo is dit zwijn tam geworden. Alles in deze lodge ademt rust en luxe uit. Er staan houten hutten die boven een droge rivier gebouwd zijn, een vriendelijke bries laat de katoenen gordijnen en de klamboes zacht opbollen. Saadani ligt aan de oceaan en als je ’s ochtends het strand oploopt, zie je voetsporen van dieren die ’s nachts voorbij zijn gekomen. Langs de kustlijn scharrelen zadelbekooievaars en allerlei pleviertjes en kwikstaarten. In een boom naast het restaurant waar we tamarindesap drinken, zitten karmijnrode bijeneters. Er zeilt een wouw voorbij, hoog in de lucht, de enorme vleugels gespreid.

Ik zou hier nog uren kunnen luieren, maar we hebben een afspraak met Isack Albart en Walter Temba, twee rangers. We gaan het wildpark in. “We kunnen niet beloven dat we dieren zien”, waarschuwen ze. Het park was vroeger een jachtgebied en behoorde toe aan Duitsers. In de Serengeti schrikken de dieren niet van een jeep, hier wel. Beesten met wielen kunnen op je schieten, dus leren de ouders hun jongen dat ze zich uit de voeten moeten maken.Voor ons maakt het niet uit of we wild zullen zien. Belia heeft op een boomtak een batelier ontdekt, een grote roofvogel, en we horen de coogall, een vogel met een melancholieke roep.

Maar dan ineens zie ik een giraffe. Een mannetje, weten onze gidsen meteen. Die hebben kalere hoorns, doordat ze vechten. “Daar staan nog veel meer giraffen,” wijst Isack, “bij de acaciabomen.” Walter vraagt of we weten dat acacia’s elkaar waarschuwen. “Wanneer de giraffen te lang aan hun bladeren zitten, maken ze een stof aan die een bittere smaak geeft. Andere acacia’s in de buurt vangen de geur op en maken dan diezelfde stof aan, zodat de giraffen verderop gaan grazen.” Achter de giraffen ontwaren we zwarte silhouetten: buffels. “De soldaten van de wildernis”, zegt Walter plechtig. “Ze zijn van niet één dier bang en verdedigen zich door samenwerking.”

“Hoe kan het dat er dan toch buffels worden verschalkt?”, vraag ik. “Doordat ze geen geheugen hebben”, leggen onze gidsen uit. “Leeuwen hebben een eindeloos geduld, hyena’s ook. Ze blijven een kudde buffels desnoods de hele nacht volgen. Buffels zijn dan allang vergeten dat er een leeuw was. Gnoes kunnen ook niks onthouden. Maar zebra’s weer wel. Daarom volgen gnoes een kudde zebra’s. Die houden de boel beter in de gaten.”

Missing media-item.We zien een hartebeest, een paar bokjes, en dan heft Isack plotseling zijn hand op en zet de auto stil. Er liggen leeuwen in het hoge gras. Eerst zien we er twee, maar achter een struik blijken er nog meer te liggen. Zeven leeuwen tellen we ten slotte. “You are very, very lucky”, zeggen de gidsen waarderend. Belia houdt haar hoofd schuin. Ze mist nog iets. “Zijn er geen olifanten?” “Jawel”, antwoordt Walter, “maar die zie je niet vaak. Die hebben een heel goed geheugen én ze worden heel oud. De olifanten hier weten nog heel goed dat er werd gejaagd. Er is hier ergens een mannetje dat je maar beter niet kunt tegenkomen. Hij is een jaar of dertig en hij wordt erg kwaad als hij een auto ziet.”

Pas sinds 2005 wordt in dit gebied niet meer gejaagd. Het hele wildpark draagt een bezwaard verleden. Tot in de negentiende eeuw werden slaven hiervandaan verscheept. Nu heerst er rust en schoonheid in Saadani. De dieren zijn er veilig, de mensen ook. Tanzania heeft ook een warme, verwelkomende kant en een lokroep voor alle natuurliefhebbers.

Lees ook:

Bron 
  • Plus Magazine