Het Tiroolse dorp Hintertux is beroemd om de jaarlijkse Almabtrieb: opgetuigde bergkoeien worden eind september naar het dal gedreven en bewonderd. Daarna is het jodelen, dansen, drinken.
Alois, een echte Tuxer, lacht uit volle borst. Niet gemeen, gewoon van plezier, en ook van Schadenfreude. Hij pakt een borstel, doopt die in een emmer koud water en probeert de sporen van Miss Tux 2007 weg te wissen van mijn benen. De borstel, die eigenlijk voor de koeien is bedoeld, prikt.
De koeien zijn nerveus: My Lady, Käfer, Finke, Mariëlla, Komtessa, Marina, Melli, Monia, Maxima, Kelly, Melissa en Grazie. Zij zijn de dochters van de vaders Earnest, Jupiter, Starbuck, Caro, Plionio, President, Pandra en Jordan (de namen van de moeders zijn onbekend). Het staat te gebeuren. Ze voelen het. Ze weten het. Straks zullen ze van de Bichl Alm omlaag gaan. Naar huis, naar de stallen in Hintertux, Madseit, Juns en Lanersbach, die samen de gemeente Tux vormen.Daar zullen ze worden bekeken, gefotografeerd, bewonderd. Als heldinnen zullen ze worden ontvangen op een feestwei, alsof het een prestatie was om de hele zomer op de lekkere weiden van de hoge almen te malen, te kauwen en te herkauwen.
Bloemen op hun kop
Maar eerst moeten ze nog versierd worden met ‘Buschen’. Dat zijn constructies van leer en ijzerdraad, binddraad en bloemen die de koeien op hun kop krijgen. En ze krijgen een bel om de nek, sommige van wel twintig kilo zwaar.
Dat vinden ze vervelend, dat gedoe met die bloemversieringen. Vooral het omdoen; het vastbinden van het leer aan hun kin en kop. Daarvoor moeten ze worden vastgehouden. Schudden met de kop helpt niets. Als die dingen dan eenmaal aan hun kop vastzitten, nou ja, dan gaat het.
Alois en een handvol anderen hebben dagenlang aan die Buschen gewerkt. Ik heb toegekeken hoe Alois met precieze vingervlugheid de kale, met linnen omwikkelde, ovale, kruis- en hartvormige ijzerdraadconstructies gekleurd heeft met bloemen en takken. Die had hij eerst keurig gerangschikt op de tafel, binnen handbereik.
Hij had me verteld hoe alles heet. De groene, ietwat harige Almrausch. De Alpenrose, Wacholder, Latsche (naaldtakjes), Silberdistel, heide. En bonte gedroogde bloemetjes, die hij in juli al had geplukt en daarna in de koelkast had bewaard. Het is niet allemaal puur natuur: er zijn ook bloemetjes van plastic en roosjes van zijde.
Tussen al dat bonts en groens had hij geelbruine strohalmen gevlochten. En waar nog vrije ruimte was, had hij bedrukte stukken karton geklemd. ‘Gsund gemma huam’ stond erop: gezond gaan we naar huis. En ook: ‘Grüss Gott’, ‘Gott segne das Vieh’, ‘Frohe Heimfahrt’, ‘Auf den Alpen ist es schön’. Ik zie ook het wapen van Oostenrijk en vrome afbeeldingen van de Heilige Familie, het Heilig Hart, Maria en engelen.
Onder de bloemenpracht had Alois smal uitlopende stukjes leer bevestigd, met gestikte initialen van de eigenaars van de koeien. Daarna had hij flinke takken van de Weisstanne aan de achterkant bevestigd. Als finishing touch stak hij er ten slotte witte hanenveren bovenop als de Gipfel (de top). “Die veren staan voor trots”, had hij uitgelegd. “Een beetje macho, ja. Macho-trots.”
Schrikdraad en toerisme
Inmiddels is het druk geworden op de Bichl Alm, 800 hectare groot en 1800 meter hoog, zo’n 300 meter boven het dal. Hier staan een paar traditionele houten berghutten en enkele moderne stallen. De hele zomer hebben de koeien, zo’n driehonderd in totaal, gegraasd op de met schrikdraad afgezette almen. Ze zijn er in de gaten gehouden, gemolken en verzorgd door wat je met een ouderwets woord ‘herders’ zou kunnen noemen: mannen die in dienst zijn van de eigenaren van deze koeien uit Tux en het nabije Zillertal.
Driehonderd koeien, dat lijkt heel wat. Maar elke boer afzonderlijk heeft er niet veel. Als iemand vijfentwintig koeien heeft, is dat al veel. Want van de koeien kun je eigenlijk niet leven. De tijden zijn veranderd. Vandaag de dag leven velen hier van het toerisme. Bijna iedereen heeft een pension, of heeft zijn boerderij uitgebouwd tot hotel. Het dorp Hintertux is een agglomeraat van hotels met een skilift. Het toerisme heeft welvaart gebracht in de gemeente Tux en omgeving.
Zwartwitfoto’s van vroeger laten zien hoe armoedig het leven destijds was. Hard werk, weinig verdiensten. Dragers brachten boter en kaas per mand over oude Säumerwege (voetpaden) naar de dorpen en de stad. Dat veranderde pas toen begin 20ste eeuw een weg werd aangelegd tussen het langgerekte hoge dal en Mayrhofen. Toch is er nog veel oppositie geweest tegen de aanleg van de weg. “Een weg hebben we niet nodig”, zeiden de boeren. Toen in de jaren twintig de eerste bussen en vrachtwagens over de nieuwe weg reden, vonden ze dát weer onzin. “Die hebben we niet nodig”, klonk het opnieuw, “we lopen wel.” Toch gingen ze allengs de voordelen ervan inzien. En toen het toerisme z’n intrede deed, verdween iedere oppositie tegen het moderne leven als sneeuw voor de zon.
En langzaam verloor de veehouderij zijn betekenis.
Maar als de koeien vandaag de dag zo weinig opleveren, waarom gaat men er dan toch mee door? “Traditie”, zegt Florian, een jonge veeboer die zijn gegoede positie ook vooral aan het toerisme te danken heeft. “En om de natuur in stand te houden”, legt later Hermann Erler van Tux-Tourismus uit. “Als de boeren stoppen met het maaien van de steile weiden en geen koeien meer laten grazen, groeit alles dicht. Het landschap zou veranderen. Dan zou ook het alpine landschap, dat door de toeristen zo gewaardeerd wordt, verloren gaan.” Want, zo legt hij uit, “op de almen groeien vele, vaak zeldzame, soorten bloemen en grassen.”
De boeren als beschermers en bewaarders van waardevolle biotopen en soorten. “Meer dan dat”, zegt Hermann, “ze dragen méér bij. Door hun houten daken te handhaven, de stallen en hutten op de weiden in stand te houden, de oude natuurstenen muren te herstellen.”
Holada-itti-jo!
Boven, op de Bichl Alm, is een Zwitsers gastkoor in klederdracht neergestreken. Het jodelt dat het een lieve lust is. In de Jausenstation, een alm-eethuis, zijn alle banken bezet. Op de tafels staan bierflessen en schnaps-glazen, men eet braadworst, luistert naar een muziekgroepje in Tiroler klederdracht (trompet, gitaar, accordeon en bas) en zingt mee uit volle borst. Holada-itti-jo!
In de stallen krijgen de koeien de Buschen op hun kop en de bellen om hun nek. Dan komen ze naar buiten. Nog steeds nerveus, opgewonden. Voorafgegaan door een kleine kudde eveneens versierde geiten gaat het dan gezamenlijk bergafwaarts. Moeoeoehend en poepend trekt de karavaan omlaag.
Beneden aangekomen verspreiden de opgewonden koeien zich over een weiland. Daar kunnen ze door de mensenmenigte worden bewonderd. Een uurtje mogen ze nog profiteren van het gras, terwijl de herders en melkers zich aan een tafel in het midden van het weiland te goed doen aan spijs en – vooral – drank. Daarna dalen ze over de weg af naar de stallen in de lager gelegen dorpen, een tapijt van vlaaien achterlatend.
Voor de koeien was dat het dan. Voor de mensen begint het nu. In de feesttent vieren zij het Oktoberfest. De hele namiddag, de hele avond is de tent gevuld. De gasten zitten – met de Tiroler muziek meeschommelend en meedeinend – aan lange tafels. Het bier en de schnaps vloeien rijkelijk, er heerst Stimmung. En terwijl de koeien in hun stallen herkauwend en doodmoe dromen van de voorbije tijd op de almen, vibreert de tent nog tot diep in de nacht van Tiroler levensvreugde. ◾
- PM