Na wekenlang wachten is er dan eindelijk de brief van minister Koolmees die kortingen volgend jaar moet voorkomen. Dat geeft lucht aan gepensioneerden. En onderhandelaars, want die moeten nog heel veel belangrijke zaken regelen, terwijl de klok tikt.
Het eerder dit jaar gesloten pensioenakkoord is vooral een AOW-leeftijd akkoord. Want de afspraken over de AOW-leeftijd zijn helder. De komende twee jaar blijft de AOW-leeftijd 66 jaar en vier maanden. Daarna gaat tot 2025 de AOW-leeftijd stapsgewijs omhoog naar 67 jaar.
Maar daarnaast zijn er nog heel veel zaken niet geregeld. We zetten de belangrijkste struikelblokken op een rij.
Struikelblok 1: Dag Doorsnee, Hallo…?
Het pensioenakkoord moet er ook voor zorgen dat we overgaan naar een nieuw pensioenstelsel. Nu gaan we uit van het principe dat ‘jong betaalt voor oud’. Kort gezegd doen we nu alsof iedere ingelegde pensioeneuro door de jaren heen evenveel oplevert: het doorsneestelsel. Een soort 'truc', want een eerder ingelegde euro rendeert langer en levert dus meer op dan een later ingelegde euro. Op die manier betalen jongeren op papier iets meer voor het pensioen dan ouderen. Dat was niet erg: die jongeren worden ook een keer oud, de volgende generatie betaalt dan voor hun en zo komt dat allemaal aardig uit. Althans: volgens sommige deskundigen. Andere hoogleraren twijfelen eraan of jong oud wel subsidieert.
Door de vergrijzing, veranderingen in de arbeidsmarkt en andere factoren staat dat doorsneeprincipe onder zware druk. We moeten naar een meer individueel pensioen: iedere deelnemer krijgt zijn of haar eigen pensioenpot. Je betaalt dan alleen premie voor jezelf. Dat is eerlijker en risico-voller. Want pensioenen kunnen in dat stelsel harder stijgen én dalen.
Over dit nieuwe uitgangspunt zijn de meeste partijen het wel eens. Maar hoe dat precies uitpakt, is nog niet duidelijk. Het is aan de werkgevers, werknemers en de pensioenfondsen om dat uit te werken. Maar dat is ingewikkeld. Het betekent bijvoorbeeld dat mensen die nu geld in een ‘doorsneepensioen’ hebben zitten, gecompenseerd moeten worden. Waarom? Omdat ze soms afstand moeten doen van eerder toegezegde garanties. Wat dat gaat kosten is onduidelijk. Sommigen beweren dat de totale compensatie op kan lopen tot 60 miljard euro. Dat geld moet ergens vandaan komen. Van de overheid? De pensioenfondsen? We weten het nog niet.
Struikelblok 2: Korten mag nu niet…
Pensioenfondsen hebben aan de ene kant vermogen en aan de andere kant verplichtingen. Ze krijgen pensioengeld binnen en moeten dat later uitkeren. Dat klinkt simpel, maar is het niet. Het gaat namelijk om miljarden euro’s, voor miljoenen mensen, verdeeld over tientallen jaren. Om goed uit te rekenen of je genoeg geld hebt om alle pensioenen, nu én straks, te kunnen betalen, bestaan rekenmodellen. Die zijn streng, maar dat moet ook. Je kunt het geld maar één keer uitgeven. De gepensioneerde 70-jarige, die nu al pensioen krijgt, wil dat volgend jaar ook blijven ontvangen. Net als de 20-jarige die nu pas begint met premie betalen en straks met pensioen gaat.
Maar er zijn wat problemen. Vermogen levert door de lage rente structureel minder rendement op. Op de aandelenbeurs zit het al lange tijd mee, maar daarin beleggen is risicovol. Pensioenfondsen moeten -in elk geval met een deel van het vermogen- op safe spelen. Dat betekent dat ze moeten rekenen met die lage rente. Vroeger leverde die rente nog wel wat op, nu nauwelijks.
Tegelijkertijd leven we langer. Fondsen moeten daarom steeds langer uitkeren, terwijl het vermogen langzamer groeit. Dat kan niet uit, zeggen sommige geleerden en daarom moet je korten op pensioenen. Neem die pijn, zodat je er op papier beter voorstaat.
Anderen, waaronder de fondsen zelf, delen dat standpunt niet. Ze vinden de rekenregels te streng. Laat die een beetje los, neem wat meer risico en korten is helemaal niet nodig. Je zou dan zelfs de pensioenen mee kunnen laten stijgen met de inflatie: indexeren.
Na lang aandringen hebben de ‘rekkelijken’ nu gewonnen. Dat is goed nieuws voor miljoenen gepensioneerden: die worden volgend jaar niet gekort. Maar het échte probleem is niet opgelost. Enkele fondsen staan er zo belabberd voor dat ze toch moeten ingrijpen. Dat raakt bij het schrijven van dit artikel 600.000 deelnemers.
En dat kunnen er meer worden, want op de beurs zit het nu mee. Als dat verandert, moeten er misschien meer fondsen korten. In zijn brief schrijft minister Koolmees daarover dat de fondsen zich kunnen beroepen op een vrijstelling op grond van artikel 142 van de Pensioenwet, maar: 'Garanties op het volledig voorkomen van kortingen kan en wil ik niet geven'.
Struikelblok 3: ..maar straks wel een ‘stuiterpensioen?
Straks krijgen deelnemers een ‘eigen’ pensioenpot. Hoe die er precies uitziet is onbekend. Het enige dat vaststaat is dat dit pensioen onzekerder zal zijn. De uitkeringen worden flexibeler, omdat de fondsen meevallers en tegenvallers min of meer direct mogen verrekenen. Dat betekent het einde van het gegarandeerde pensioen. Daarvoor in de plaats komt een ‘sluiterpensioen’, dat veel meer meebeweegt met de economie. Daarmee gaat risico van het fonds naar de gepensioneerde. Dat is goed nieuws voor de fondsen, omdat die minder reserves hoeven aan te houden en aan minder strakke regels gebonden zijn. Voor deelnemers kan het goed en minder goed nieuws zijn, afhankelijk van het economisch klimaat. Hoe dit uitpakt, blijft onduidelijk. Misschien komt er een vorm waarbij het risico toch een beetje -of wat meer- verdeeld wordt onder de deelnemers.
De wrange ironie is dat de kortingen waar nu zoveel over wordt gesoebat, straks als een 'persoonlijke pensioendaling' veel sneller toegepast kunnen worden.
Struikelblok 4: Zwaar werk
Onder meer vakbonden pleiten al langer voor een uitzondering voor zware beroepen. Want hoe eerlijk is het dat een stratenmaker, die begint op zijn 17e, door moet tot 67 jaar? Terwijl een accountant, die begint op zijn of haar 24-ste, ook stopt op de 67-ste verjaardag. Dat er iets geregeld moet worden voor ‘zware beroepen’, daar is iedereen het wel over eens. Maar wat dan precies een ‘zwaar beroep’ is, daar wordt al sinds mei 2019 over vergaderd. Zonder concreet resultaat.
Struikelblok 5: Tijd en techniek
Minister Koolmees heeft de fondsen nu een jaar langer de tijd gegeven, in de veronderstelling dat er voor de zomer werkgevers, werknemers en pensioenfondsen meer zaken op een rijtje krijgen. Maar let op! Het gaat daarbij dus niet om één uitwerking van het pensioenakkoord, maar om tientallen, vaak gekoppeld aan CAO's en andere arbeidsvoorwaarden. Dat allemaal regelen binnen een half jaar, is optimistisch.
Naarmate het jaar verstrijkt, zal de druk op de onderhandelingen alleen maar meer toenemen. En er komen ook nog verkiezingen aan. Wat dan? Nog maar een jaartje doorschuiven?
En stel dat er wél overeenstemming komt over het nieuwe stelsel, bij alle betrokken partijen. Dan heeft dat enorme gevolgen voor de uitvoering. Hoe gaan de fondsen dat technisch regelen? Hoe worden pensioendeelnemers geïnformeerd? Hoeveel tijd is daarvoor nodig? Wat als er één of meerdere partijen naar de rechter stappen, omdat ze het er niet mee eens zijn?
Kortom: de kou lijkt nu even uit de lucht, maar het belooft nog een heet 2020 te worden.