Eerst kregen we een pensioenakkoord op hoofdlijnen waarvan de details nog 'voor de zomer' zouden volgen. Na veel crisisoverleg tot in de late uurtjes, kwam er uiteindelijk de presentatie van het nieuwe pensioenstelsel...en zijn er nog steeds heel veel vragen.
Waarom een nieuw stelsel?
Omdat het huidige stelsel iets belooft, maar dat al jaren niet waarmaakt. Nu is het aanvullende pensioen dat werknemers opbouwen via hun werkgever, gebaseerd op een pensioenbelofte: je krijgt straks zo'n 70 procent van je gemiddelde salaris.
Daarvoor legt iedere werknemer iedere maand veel geld in en de werkgever betaalt mee. Veel mensen weten dat niet, maar je pensioenopbouw kost zo'n 20 procent van je salaris. Als je full-time werkt, werk je dus één dag in de week voor je pensioen.
Maar het probleem is dat de pensioenfondsen deze belofte niet langer waar kunnen maken. Dat komt doordat het lastig is de prijs van deze belofte uit te rekenen. Daarbij spelen beursresultaten, de gemiddelde levensverwachting en de rente een rol. Uiteindelijk leidt dat tot een de zogeheten dekkingsgraad: de verhouding tussen vermogen en verwachte verplichtingen. Is de dekkingsgraad 100 procent, dan zit er voor iedere euro die een fonds moet betalen ook een euro in de kas. Is die lager, dan komt het fonds op lange termijn geld tekort. Door de dramatisch lage rente, langere levenverwachting en wat tegenvallers op de beurs is de dekkingsgraad bij veel fondsen nu minder dan 90 procent. Dat betekent, ondanks die belofte: korten. Gepensioneerden krijgen dan minder geld, werkenden bouwen minder op.
De zekerheid die de pensioenbelofte van het huidige stelsel suggereert, is dus schijn. Dat is trouwens al jaren zo. Want pensioenen horen eigenlijk mee te stijgen met de inflatie. Dit zogeheten indexeren moet ervoor zorgen dat iedereen die niet meer werkt, wel alles kan blijven betalen. Ondanks de belofte wordt er al meer dan 10 jaar niet geindexeerd. Dat kost gepensioneerden koopkracht: ze krijgen iedere maand hetzelfde bedrag, terwijl alles duurder wordt. Wie werkt bouwt minder pensioen op en krijgt die rekening later gepresenteerd.
Gaat we er op vooruit dankzij het nieuwe stelsel?
Dat is wel de bedoeling van vakbonden, werkgevers en de overheid die dit nieuwe stelsel hebben bedacht. In plaats van al het pensioengeld op een grote hoop en een pensioenbelofte, is het de bedoeling dat iedereen een eigen pensioenpotje krijgt. Pensioenfondsen blijven bestaan en beheren het geld. Maar ze zijn nu verlost van ingewikkelde rekensommen om de dekkingsgraad te berekenen en zo de pensioenen te bepalen. Het wordt simpeler: het geld dat in je persoonlijke pensioenpot zit, wordt belegd, de resultaten kunnen mee- of tegenvallen en het resultaat daarvan is straks je pensioen. Zit het mee, heb je geluk. Zit het tegen, dan heb je pech. Dat betekent meer risico voor de deelnemers, maar daar staat volgens ingewijden tegenover dat kortingen die voor het komende jaar dreigen van de baan zijn. Fondsen krijgen wat meer lucht om ruimhartiger uit te keren.
Ouderenbond Anbo is niet erg onder de indruk van de plannen omdat de invoering waarschijnlijk nog meer dan vijf jaar op zich laat wachten. Dat betekent dat veel gepensioneerden die al jaren inleveren niet of nauwelijks van het nieuwe stelsel kunnen profiteren. Gaan we er op vooruit? Enerzijds wel, doordat we volgend jaar kortingen voorkomen. Anderszijds komt daar meer risico voor terug. Hoe dat onder de streept uitpakt is onzeker en de resultaten op de beurs kunnen per fonds en leeftijdscategorie verschillen.
En hoe zit het dan met mijn AOW in het nieuwe pensioenstelsel?
Over de AOW werden al eerder nieuwe afspraken gemaakt, onder meer dat de AOW leeftijd langzamer stijgt. Voor veel 60-plussers betekent dit dat ze eerder AOW ontvangen dan verwacht en dat is een verbetering die sommigen duizenden euro's voordeel oplevert. Daarnaast blijft het basispensioen van de AOW gewoon bestaan in dit nieuwe stelsel. Tot nu toe steeg de AOW (deels) mee met de inflatie, vanaf 1 juli 2020 gaat de AOW ook weer iets omhoog. De verwachting is dat de AOW mee blijft bewegen met de inflatie.
Is dit stelsel beter voor jong of voor oud?
Dit is en blijft een van de heetste hangijzers en is ondanks het overleg en de presentaties nog niet duidelijk. Zoals gezegd is ouderenbond Anbo niet enthousiast. Veel ouderen zien hun koopkracht al jaren krimpen en hoopten op compensatie. Als die compensatie er al komt, komt die volgens de huidige plannen niet eerder dan 2026.
Wie jonger is dan 35 lijkt te kunnen profiteren van deze nieuwe aanpak. Maar daarna volgt een grote groep voor wie onduidelijk is hoe dit allemaal uitpakt. In het huidige stelsel is er namelijk sprake van een 'doorsneepremie'. Dat betekent dat jongeren voor een deel meebetalen aan de pensioenen van de ouderen. Want een euro die een 25-jarige inlegt, kan nog meer dan 40 jaar kan renderen, voordat deze voor een pensioen gebruikt wordt. Die euro van een jongere is dus meer waard dan de euro die een 50-plusser inlegt. Dat rendement van door jonge deelnemers ingelegd geld, wordt nu gebruikt om de pensioenen van ouderen te betalen. 'Jong subsidieert oud', wordt dit ook wel genoemd.
In het huidige stelsel was dat jarenlang geen probleem: jong betaalt voor oud, daarna worden jongeren zelf oud en betalen anderen voor hen. Door nu een anders systeem in te voeren, heeft een groep 35-55 jarigen wel betaald voor ouderen in de veronderstelling dat jongeren dat straks ook voor hun zouden doen. Dat zat namelijk ingebakken in hun pensioenbelofte. Maar dat gaat niet meer gebeuren en daardoor lopen ze hulp van jongeren bij hun pensioenopbouw mis. Dat geld blijft nu in ieders eigen pensioenpotje. Voor dat verlies moeten duizenden werknemers van middelbare leeftijd gecompenseerd worden. Wat dat precies kost, blijft wat giswerk maar het gaat in elk geval om tientallen miljarden euro's.
Wat kost dit nieuwe pensioenstelsel en wie gaat dat betalen?
Het lijkt erop dat werkgevers, werknemers en de overheid rekenen op een kostenpost van zo'n 60 miljard euro. Maar of dat toereikend is, is de vraag. Eerder werd door het Centraal Planbureau gesproken over 100 miljard. Hoe hoog deze rekening ook wordt, deze komt voor een groot deel terecht bij de groep van middelbare leeftijd, die rekenden op wat steun van jongere deelnemers bij de opbouw en dat krijgen ze nu niet meer.
Daarnaast gaat de invoering van het stelsel geld kosten. PriceWaterHouse Coopers deed daar onderzoek naar en keek onder meer naar de kosten van een stelselwijziging in Australie. Daar zijn de beheerskosten toegenomen.
Hoe dat hier uitpakt is nog onduidelijk, vooral omdat er ook gesproken wordt over buffers om de stijgende en dalende beursresultaten wat meer uit te smeren over de deelnemers. Zo beperk je risico's, maar zo maak je het systeem ingewikkelder en de kosten waarschijnlijk hoger. En de kosten van het beheren van het pensioen, gaan uiteindelijk ten koste van het pensioen zelf.