Als kind raakten ze in de ban van de gitaar – en die liefde is nooit bekoeld. Interviews met drie virtuoze gitaristen die zijn blijven optreden.
Harry Sacksioni
Harry Sacksioni staat 50 jaar op de planken. Aanvankelijk als de akoestische gigant naast Herman van Veen, maar halverwege de jaren 70 begon zijn zegetocht met eigen theatershows en succesvolle soloalbums. Ook ontwikkelde hij De Sacksioni Methode: het bestverkochte ‘fingerstyle’-lespakket aller tijden (‘fingerstyle’ is de techniek om je gitaar met je vingers te bespelen en niet met een plectrum). Logisch, want hij is de absolute meester op dat vlak.
- Leeftijd: 69 jaar
- Geboren in: Amsterdam
- Woonplaats: Lienden (Betuwe)
- Aantal gitaren: een stuk of 60
“De afgelopen drie jaar heb ik gewerkt aan Timeline, een enorm muzikaal project waarin ik mijn visie op de wereld verwerk. Met band én orkest én heel grote 3D-visualiteit. Ik ga er maar tien keer mee optreden, vanaf oktober in de allergrootste theaters. Daarom wilde ik meer tijd vrij hebben. Maar toen vroeg Syb van der Ploeg of ik wilde meedoen met The Stones vs. The Beatles Battle. Oké, dacht ik, dan kan ik me verder op mijn eigen project concentreren. Vervolgens kwamen er optredens met
de groep The Five Great Guitars. En mijn soloprogramma werd ook iets uitgebreider. Uiteindelijk moest ik nog meer aan de bak dan verwacht. Ik kom uit een voetbalfamilie.
Mijn vader speelde voor Ajax en ik heb het geschopt tot de A1, met Johnny Rep, en heb ook nog in het tweede gespeeld. Op een belangrijk toernooi – ze gingen bekijken welke jongens een contract kregen – werd ik door de benen gespeeld. In een ommezien dacht ik: ik word gitarist. Met muziek waren we thuis niet bezig. Toch vroeg ik voor mijn 11de verjaardag een gitaar: toen ik hem kreeg rook ik dat hout en was meteen verkocht. Die reuk... dat heb ik nu nóg. Ik kreeg twee jaar les, daarna heb ik het allemaal zelf uitgevogeld. Mijn spel verdiept zich nog steeds. Optreden is een leerschool. In het begin van je carrière doe je een stuk lekker hoog qua tempo, omdat je denkt dat dat indruk maakt. Na verloop van tijd begin je pas echt de essentie te voelen. Je hoeft niet meer zo nodig te laten horen wat je in huis hebt. Ik heb artrose in mijn handen. Drie jaar geleden zei mijn arts zelfs: einde carrière.
Toen ben ik een maand naar een warm land gegaan, heb allerlei middeltjes gebruikt, de duimen in een brace gehad. En na die maand ben ik zelfs beter gaan spelen. Artrose hou je, maar die ontzettend pijnlijke ontsteking is geheeld. Ik realiseer me dat ik een gigantisch gelukkig leven heb, gewoon puur door te doen wat ik het allerleukst vind. Ik heb altijd tegen mijn omgeving gezegd: als jullie merken dat het gênant wordt, moet je het zeggen. Dan stop ik. Hopelijk ben ik dan wel geestelijk bij machte om dat dan te snappen. Ik denk weleens dat ik misschien, net als Tommy Cooper, ooit sterf op een podium. Mijn vader is 96 geworden. Als ik zijn genen heb, is er nog een mooie tijd te gaan.”
Dany Lademacher
Dany Lademacher was eind jaren 60 al groot in België. Daarna speelde hij bij Britse bands. Maar echt bekend werd hij als gitarist van Herman Brood (samen schreven ze onder meer Saturday Night). Heden ten dage rockt Dany Lademacher met de heropgerichte Wild Romance, Broods oude band, weer vele zalen plat.
- Leeftijd: 69 jaar
- Geboren in: Etterbeek (Brussel)
- Woonplaats: Koog aan de Zaan
- Aantal gitaren: 48, waarvan 32 uitgeleend
“Live spelen is alles voor mij. Het was dan ook een heel goed initiatief om weer met Wild Romance te beginnen, want we maken nog steeds een serieuze partij rock-’n-roll. Je ziet het ook aan de mensen. Die algehele blijheid is mijn plezier. Mijn eerste instrument was een Hohner-accordeon voor kinderen. Maar de broer van mijn schoolvriendje in Brussel – hij was 16, wij waren 8 – kreeg een semi-akoestische Höfner-gitaar en ik kon aan niets anders meer denken. Stiekem ging ik daar, thuis mocht dat niet, elke dag op spelen. Rond 1962 kwamen The Shadows in mijn leven: het gitaargeluid van Hank Marvin. Daarna stond ik elke dag te dromen voor de vitrine van een muziekhandel die een Fender Strat te koop had.
Toen heb ik een heleboel speelgoed bijeengeraapt en verkocht. Zo kwam ik aan mijn elektrische gitaar. Ik heb altijd de overtuiging gehad: het zal me lukken. Maar het is me niet komen aanwaaien, ik heb er hard voor gewerkt. Dat werd zeker ook gestimuleerd doordat het niet mocht van mijn ouders. Muziek maken was verboden terrein. ‘Je bent geen circuskind!’ Ook toen ik bekend werd is dat niet veranderd. Mijn ouders zijn nooit naar een concert van mij geweest.
Vanaf 1994 heb ik zes jaar vakantie genomen. Dat was mijn eigen beslissing. Even geen muziek. Ik heb toen een tijd als souschef in een restaurant gewerkt. Heel erg fijn. Maar na verloop van tijd begonnen mensen aan me te trekken: ‘Je gaat toch wel weer spelen?’ Zodoende ben ik wakker geworden. Mijn eerste concert was bij De Vrienden van Amstel in Ahoy. Vervolgens heb ik anderhalf jaar met Xander de Buisonjé gespeeld. En daarna in allerlei bandjes. Behalve dat mijn hart er begin 2018 genoeg van had, ik heb vijf bypasses ondergaan, is er met het ouder worden niet zoveel veranderd. Ik heb al mijn hele leven last van jicht. Het komt heel af en toe opzetten en dan kan ik een paar weken niet spelen, maar dat heeft niks met de leeftijd te maken. Tien jaar geleden heb ik voor het laatst gezegd: volgend jaar stop ik. Maar ik ben gestopt met stoppen. Het gaat niet lukken, al wil ik uiteraard geen clown worden. Maar als ik mensen nog een plezier kan doen, doe ik het ook met plezier. Zolang het kan, ga ik door. Maak je borst maar nat.”
Jan Akkerman
Jan Akkerman speelde in succesbands als Brainbox en Focus en werd in 1973 door het Engelse muziekblad Melody Maker uitgeroepen tot beste gitarist ter wereld. Inmiddels is hij een auto-ongeluk, twee herseninfarcten en 19 studioalbums verder. Still going strong, en met veel plezier toerend langs alle Nederlandse theaters.
- Leeftijd: 73 jaar
- Geboren in: Amsterdam
- Woonplaats: Volendam
- Aantal gitaren: in totaal ongeveer 80 gehad
“Close Beauty heet mijn laatste plaat. Je moet afstand nemen om schoonheid te kunnen zien, dat is het idee erachter. Het eerste nummer, Spiritual Privacy, is geïmproviseerd op een replica van de Maccaferri-gitaar van Django Reinhardt. Tommy’s Anniversary is geënt op Tommy, een stuk dat ik 45 jaar geleden heb opgenomen. Sjezus, het gaat allemaal veel te hard. Ik ben geboren in de oude Jodenbuurt, Kerstavond 1946. Mijn vader had een handel in lompen en oude metalen. Ik werd heftig geïnfecteerd door alle kroegen in de buurt, de Wallen, de muziek van Johnny Meijer. Op mijn 4de kreeg ik een knoppenaccordeon en leerde Csárdás van Monti en het Slavenkoor uit Nabucco spelen. Maar toen had de smid op de hoek een gitaar hangen die ik mocht proberen. Ik was 8 jaar en meteen verslingerd.
Mijn hele leven ben ik al fusionmuzikant: pop met rock combineren of klassiek met rock. Die eenheid in verscheidenheid heb ik ook met een bandje als Focus proberen te brengen. En daarvoor met Brainbox of bij de Hunters, met een soort Balkanrock-’ n-roll: Russian Spy and I. Je merkt wel dat er iets verandert in mijn spel naarmate ik ouder word. Het is volwassener. Er zit altijd een bepaalde drang in. Als je voor publiek speelt heb je toch de verantwoordelijkheid en de spanning om iets neer te zetten. Als je die wil niet hebt, moet je iets anders gaan doen. Ik ben net geopereerd aan mijn linkerhand. Aan een carpaal-tunnelsyndroom, een beknelde zenuw.
Tijdens het maken van die laatste cd had ik er regelmatig geen gevoel meer in. Ik moest die hand steeds een tijdje omhooghouden en kon dan weer tien minuten doorspelen. Het is een soort beroepsdeformatie. Ik leef de muzikantendroom, heb het heel goed, kan eten en drinken wat ik wil. Daar ben ik trots op. Maar als het te veel wordt opgeblazen, haak ik af. Ik doe ook commerciële dingen, zoals de Sticky Fingers-tour: we spelen het Stones-album dat 50 jaar geleden uitkwam. Toen ze me vroegen, zei ik: dat wil ik wel, als je me de vrije hand geeft. Dat vonden ze goed. Stoppen is geen optie; als mijn gezondheid het toelaat blijf ik doorgaan tot het gaatje. Ik krijg er nog steeds een kick van. Het is gewoon goddelijk om te kunnen spelen wat ik wil. En dat mensen het mooi vinden. Wat wil je nog meer?”