Wie gekort wordt op de AOW omdat hij tijdens de opbouw een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond, is geen slachtoffer van rassendiscriminatie.
Dat heeft het College van de Rechten van de Mens besloten in een zaak die een man uit Indonesië tegen de overheid had aangespannen. De man, die in 1940 is geboren, woonde tot 1965 in toenmalige Nederlands-Indië. De AOW is in 1957 ingevoerd. De man heeft daardoor van 1957 tot 1965 geen premie betaald. Het recht op een volledige AOW wordt in 50 jaar opgebouwd. Wie 8 jaar geen premie heeft betaald, krijgt daarom een korting van 16%. De man vindt dit een vorm van rassendiscriminatie.
Indirecte discriminatie
In eerdere oordelen heeft het College bepaald dat de vereiste 50 jaar ingezetenschap een indirecte vorm van rassendiscriminatie is. Immers, deze eis treft buitenlanders zwaarder dan Nederlanders omdat buitenlanders vaker dan Nederlanders buiten Nederland hebben gewoond en dus geen volledige AOW hebben opgebouwd.
De overheid verdedigde de ingezeteneneis met twee argumenten: in de eerste plaats zijn andere landen verantwoordelijk voor de sociale zekerheid van hun eigen ingezetenen en in de tweede plaats wordt de AOW anders te duur. Het College is het daar mee eens, en vindt de overheid bij het korten op de AOW een onderscheid mag maken op basis van ras.
www.mensenrechten.nl/publicaties/oordelen/2013-113
- geldenrecht.nl