Niets hoefde en alles moest kunnen. In de jaren ’60 ging een nieuwe generatie het in de liefde helemaal anders doen. Weg met de burgerlijke moraal! Leve de wederzijdse vrijheid en openheid! Emma Brunt (1943) maakte het allemaal mee.
Van André Hazes is bekend dat hij een rijmwoordenboek gebruikte bij het schrijven van zijn teksten. Maar dat had hij vast niet nodig voor de ijzersterke regel: ‘Ik hou van jou, ik blijf je trouw’. Dat is een mooi sentiment en perfect om mee te blèren als je in de file staat en de meester van het levenslied uit de autoradio schalt. Maar als serieus voornemen kent die levenslange trouw zijn beperkingen. Al was het maar omdat de mensen steeds ouder worden en het nogal veel gevraagd is om zo’n romantische belofte een jaar of vijftig gestand te doen.
Want op zoveel standvastigheid zijn de meeste mensen niet gebouwd. Zie de echtscheidingscijfers: één op de drie huwelijken sneuvelt, en doorgaans is er dan een derde partij in het geding. Dat heet overspel, en dat klinkt een stuk leuker en speelser dan het is, want de consequenties zijn vaak nogal grimmig.
Iedereen is aanvankelijk diep teleurgesteld, zowel boos als gekwetst, de meest grievende verwijten gaan over tafel. En als de emotionele orkaan is geluwd, valt de schade nauwelijks te overzien. Overal puin en scherven. Je kunt net zo goed een brisantbom in je woonkeuken laten ontploffen, dan is er na afloop ook niks meer heel.
Toen ik trouwde, op 7 december 1963, was ik 20 en optimistisch genoeg om te geloven dat ik aan dit doemscenario kon ontkomen. Door mijn gezonde verstand te gebruiken, want realistisch was ik ook. Of nee, ik was vooral ‘idealistisch’ en wilde me niet door de burgerlijke moraal laten voorschrijven hoe ik mijn huwelijksleven vorm moest geven. Dat maakte ik zelf wel uit. De vernieuwende geest van de jaren ‘60 woei door Amsterdam en joeg alle vooropgezette noties uit elkaar als herfstblaadjes. Niets hoefde. Alles moest anders en alles moest kunnen.
Ik was geen voorstander van het verplichte boterbriefje, want bij Simone de Beauvoir had ik gelezen dat het huwelijk ‘slecht’ was voor vrouwen: het maakte je passief en – ook financieel, foei! – afhankelijk, als je niet oppaste. Het was aan de vader van mijn toenmalige vriendje te danken, of te wijten, dat ik van dit strenge, feministische principe afstapte en me toch naar het stadhuis begaf. Mijn schoonvader in spe wilde namelijk best een halve etage in de Jordaan voor ons ritselen via zijn connecties in de bouwwereld, maar alleen als we beloofden niet te gaan ‘hokken’.
Elkaar bij die gelegenheid ook nog eeuwige trouw beloven leek me overdreven, daar was ik nog lang niet aan toe. Want als je pas 20 bent, en je bruidegom is één jaar ouder, kun je niet voorzien hoe beide partijen zich in de loop van hun leven zullen ontwikkelen. En over de bestendigheid van je verliefdheid zijn al helemaal geen zinnige uitspraken te doen, al kun je er donder op zeggen dat die in de loop van de jaren zal verflauwen, om plaats te maken voor een ander soort hechting. Als het goed is tenminste, als je aandachtig naar jezelf en je partner blijft luisteren, en als de sleur niet de overhand krijgt.
Mijn idealisme bestond eruit dat ik de huwelijkse trouw wat ruimer wilde nemen dan gebruikelijk was. Er moest toch een andere relatievorm denkbaar zijn dan de benepen vrijheidsberoving die ik bij mijn ouders zag: het soort wurgcontract waarbij ieder van de partners op elk moment de celdeur dicht kon smijten en dreigend met de sleutels kon gaan rammelen. Was dat liefde? Volgens mij was dat eerder een kwestie van angstige bezitsdrift, ingegeven door onzekerheid en seksuele jaloezie, waarbij beide partijen afwisselend de rol van gevangene en cipier op zich namen. Nogal ontluisterend. In die prille maar juist daarom ook zo radicale periode las ik een modieus boekje van Renée Plate, ‘Brieven aan mijn man’. Daarin werd gepleit voor wederzijdse vrijheid en openheid.
Je moest elkaar wat gunnen, want het leven was veel te kort en ook veel te interessant en complex om op voorhand af te zien van allerhande opwindende en leerzame ervaringen.
Daar moest je dan wel ‘creatief’ mee omgaan. Altijd op voorwaarde dat je zo’n leerproces ‘bespreekbaar’ maakte met je partner, die geacht werd daar een open oor voor te hebben. Zonder je te veroordelen en van ordinaire ‘ontrouw’ te beschuldigen.
Aan die kleingeestigheid waren wij – en de hele generatie van de jaren ’60 met ons – toch zeker wel ontstegen, niet waar? Nee, niet waar. Weliswaar bleek ik zijn affaires heel goed te kunnen verdragen, waar ik niet weinig trots op was, maar ‘du moment’ dat ik zelf de aandrift voelde om eventjes buiten de gebaande paden te treden – toen was ik al 38 – brak de hel onmiddellijk los.
Mijn partner werd prompt stikjaloers en pikte het niet. Kennelijk hadden wij indertijd een bijzonder eenzijdige afspraak gemaakt, die erop berustte dat hij in zo’n geval op mijn begrip kon rekenen, maar die ook inhield dat ik mij die vrijheid niet kon veroorloven. Slippertjes waren kennelijk nog steeds voorbehouden aan mannen, als vanouds.
Mijn verontwaardiging kende geen grenzen, want ik was in mijn eergevoel aangetast: er waren principes in het geding. Plotseling en met terugwerkende kracht werd ik in de deerniswekkende positie gemanoeuvreerd van het grauwe sloofje dat de ontrouw van haar echtgenoot jarenlang noodgedwongen tolereert, terwijl ze intussen angstig zijn lievelingskostje klaarmaakt en ’s avonds extra haar best doet in bed. Allemaal in de – waarschijnlijk vergeefse – hoop dat de vader van haar kinderen zo vriendelijk zal zijn om haar niet voor zijn secretaresse in te ruilen.
In mijn optiek was dat het toppunt van burgerlijkheid, en bijzonder ongeëmancipeerd bovendien. Zo was ik destijds natuurlijk niet getrouwd. Vrijheid op basis van gelijkwaardigheid, dat was het streven geweest. Het huwelijk heeft het niet overleefd.
Soms moet ik wel eens een vriendin adviseren die zich in een overspelige affaire dreigt te storten. Intussen zijn we dertig jaar verder en tegenwoordig zeg ik dan heel cynisch en opportunistisch: lieg vooral dat het gedrukt staat, schat, doe het zo stiekem mogelijk.
Mijn kinderen zijn op dat punt gelukkig een stuk wereldwijzer dan ik was op hun leeftijd. Zij zweren weer gewoon bij de traditionele monogamie en alle hypocrisie die daarbij hoort. Ik kan ze geen ongelijk geven.
Echtelijke ontrouw, met wederzijds goedvinden, wérkt gewoon niet. En levenslange trouw ook niet. Dus moet je de moed opbrengen om naar sluipwegen te zoeken en daar achteraf discreet je mond over te houden. Dat is een eenzaam avontuur, maar van een echtscheiding word je meestal nog veel eenzamer. Het is geen elegante oplossing, maar ik weet geen betere. En praktisch is het wel. Voor sommige problemen bestaat waarschijnlijk geen goede oplossing, en blijft het altijd behelpen