Ouders voeden hun kinderen vaak op als prinsjes en prinsesjes. Emma Brunt ziet het met lede ogen aan. Leg de lat eens wat lager! En gun elkaar wat ademruimte.
Wat vindt u? Bent u het eens of oneens met Emma Brunt? Stem hier!
Met enige regelmaat spreek ik vrouwen van in de 30, die zich beklagen over de keuzeproblemen waar ze onder gebukt gaan. Wel of niet een kind? En zo ja, wanneer moet dat kind dan geconcipieerd worden? Als ze de 36 gepasseerd zijn, heeft hun biologische klok intussen de vorm aangenomen van een compleet carillon, dat op alle halve en hele uren acte de présence geeft. Nogal storend vinden ze dat, daar worden ze verschrikkelijk onrustig van. En om die onrust te bezweren wordt er dus onophoudelijk getobd en geklaagd.
“Heb je al een man?”, is mijn eerste vraag in zo’n geval. Ja hoor, die hebben ze gelukkig. En een ruim huis en een carrière hebben ze ook.
“Waar is het wachten dan op?”, is mijn tweede vraag. Maar dat gaat ze veel te snel, want om de een of andere reden denken ze dat ze hun leven eerst perfect op orde moeten hebben, voordat er sprake kan zijn van een baby. Iemand heeft ze kennelijk wijsgemaakt dat er een ideaal moment bestaat om zwanger te worden. En dat moment komt maar niet, want er is altijd wel een reden waardoor het niet uitkomt.
Toen ik jong was, ruim veertig jaar geleden, lag dat anders. Op mijn 22ste kreeg ik gewoon een kind, per ongeluk, zonder enige planning. En vier jaar later besloot ik dat ik er dan net zo goed twee kon nemen, nu ik toch bezig was. De omstandigheden waren niet bijzonder gunstig, want ten tijde van die eerste bevalling woonde ik met de vader van de baby op een krappe bovenverdieping in de Jordaan: een eenkamerwoning zonder douche, nauwelijks groot genoeg voor twee volwassenen.
We hadden een uitklapbare bank die ’s avonds doubleerde als tweepersoonsbed. Als ik mijn zoontje in bad wilde stoppen en het buiten koud was, zette ik een plastic teiltje voor de oliekachel. Het hete water kwam uit een keteltje op het gasfornuis, want een geiser hadden we niet. Wel hadden we een poes, Pjotr, een van de aanminnigste katten die ik ooit heb gehad, maar die zorgde in de zomer steevast voor een vlooienplaag. De viriele beestjes bleken dol te zijn op de stoffige kieren in onze gebeitste plankenvloer en moesten met giftige spuitbussen weer tot de orde geroepen worden. Hygiënisch was anders.
Mijn schoonmoeder gruwde ervan als ze op bezoek kwam, en ze hield haar kritiek niet bepaald voor zich. Ik vond dat natuurlijk allemaal onzin: kleinburgerlijke bemoeizucht. Maar toch werd ook ik weleens geplaagd door een speldenprikje van lichte verontrusting. Deden we het wel goed, konden wij ons kind hier wel aan blootstellen? De antieke, smeedijzeren schommelwieg die ik voor een paar tientjes op de kop had getikt, opnieuw bekleed met een knalroze gebloemd katoentje, stond namelijk plompverloren in de enige woonruimte die we hadden, ingeklemd tussen de strijkplank en de eettafel.
En de studievriendjes, die op alle uren van de dag en de nacht binnenvielen, zaten een paar meter verderop te kletsen, te roken, te blowen, en pils naar binnen te klokken. Afhankelijk van hun smaak werd ons bovenhuisje gevuld door de blazerssectie van Sam & Dave, of de weemoedige saxofoonsoli van Charlie Parker en John Coltrane.
Maar voorzover ik dat toen kon beoordelen, heeft mijn oudste kind daar nooit hinder van ondervonden. Integendeel zelfs, want baby’s voelen zich veilig bij het geroezemoes van volwassenen, daar slapen ze gelukzalig op in. Veel geruster dan wanneer ze in een stil kinderkamertje worden afgezonderd. Mijn zoontje kreeg pas last van slaapproblemen toen we hem – voor zijn eigen bestwil – meenden te moeten verbannen naar een afgetimmerd hokje op de bergzolder. Vanaf dat moment zat ik avond aan avond naast zijn bedje, terwijl hij wakker probeerde te blijven om te voorkomen dat ik de deur uitsloop en hem alleen liet met de babyfoon. Ik denk achteraf dat ik zijn bedje beter terug had kunnen verhuizen naar onze propvolle woonkamer, met inbegrip van de herrie, de etensluchtjes en de sigarettenrook.
Een poosje geleden zag ik een reclamespotje dat een opgetogen echtpaar in beeld bracht. Man en vrouw hadden zich zojuist diep in de schulden gestoken bij zo’n louche kredietinstantie die niet van het scherm weg te branden is, en raad eens wat gingen ze kopen met dat geld? Jazeker, het interieur van de babykamer, met alles erop en eraan! Want er moest uiteraard sprookjesbehang komen en een prinsessenledikantje met baldakijn. En een bijpassende commode en een klerenkast, eveneens ruim voorzien van gouden kroontjes, glittersteentjes en pastelkleurige elfjes. Plus een onafzienbare hoeveelheid pluchen knuffelbeesten met kraaloogjes, die vanaf hun planken langs de muur verdwaasd op dit babyparadijs neerkeken. Geen wonder dat ouders van nu een beetje huiverig zijn om aan zo’n geldverslindend project te beginnen.
Om nog maar te zwijgen van de tijd en de energie die ze erin denken te moeten steken. Moderne ouders zien namelijk overal gevaar, dus is er geen sprake van dat hun kinderen op eigen houtje de brandgang achter de tuinen mogen verkennen, terwijl vader en moeder de krant lezen. Kinderen van nu zitten veilig binnen en zelfs binnenshuis voelen hun ouders zich verplicht ze voortdurend bezorgd te superviseren en bezig te houden.
Toen ik kinderen had in de leeftijd van mijn kleindochters, zo ergens tussen drie en vijf jaar, vond ik het heel gewoon om ze met een emmertje klei, viltstiften en nog wat knutselspullen aan tafel te zetten, terwijl ik iets voor mezelf ging doen. Lekker lang met vriendinnen bellen bijvoorbeeld. Maar kom ik mijn kleindochters opzoeken, dan wordt er van me verwacht dat ik een spetterend amusementsprogramma neerzet en zelf urenlang over de vloer kruip met de Lego, de vingerverf of het spoortreintje. Ik begrijp heus wel dat oma’s extra hun best moeten doen, want die zijn er tenslotte niet elke dag, maar toch verbaas ik me over het feit dat mijn kleinkinderen zo afhankelijk zijn van stimulans en van een immer aandachtig, adorerend publiek. Ze worden kennelijk nooit lang genoeg aan zichzelf overgelaten om de verveling een kans te geven, terwijl verveling juist zo’n groot goed is: daar word je als kind – en later als volwassene – alleen maar ondernemender, zelfredzamer en vindingrijker van.
Opvoeden doe je volgens mij dan ook het beste uit de losse pols. Een beetje terloops. Leg de lat gerust eens wat lager, zou ik tegen al die gestreste, chronisch overbelaste ouders willen zeggen. Gun je kinderen en jezelf wat ademruimte. Heus, jullie maken het veel ingewikkelder dan nodig is.
Wat vindt u? Bent u het eens of oneens met Emma Brunt? Stem hier!