Over hypo's en hypers bij diabetes
Van diabetes of suikerziekte spreek je als het lichaam geen of te weinig insuline aanmaakt. Insuline zorgt ervoor dat het lichaam koolhydraten kan verbranden. Helaas heeft iedereen koolhydraten nodig, ook diabetespatiënten.
Insuline is een hormoon dat wordt aangemaakt in de pancreas (alvleesklier), een orgaantje in de nabijheid van de maag. Dit hormoon is onmisbaar bij het omzetten van koolhydraten (zetmeel en suikers) in brandstof voor het lichaam.
Als iemand te weinig of geen insuline aanmaakt, blijft er een teveel aan restsuiker in het bloed achter. Dit beïnvloedt de werking van de hersenen zodat een coma en mogelijk zelfs overlijden het gevolg kunnen zijn. Mensen met een herhaaldelijk (veel) te hoge bloedsuikerspiegel lijden aan diabetes mellitus, kortweg diabetes genoemd. Vaak spreekt men ook van suikerziekte of kortweg suiker, hoewel deze laatste twee uitdrukkingen eigenlijk geen juist beeld geven van wat de ziekte inhoudt.
Hypo en hyper
Hypo en hyper, woorden die vaak worden gebruikt door diabetici, zijn afkortingen van de medische termen hypoglycaemie (te lage bloedsuikerwaarde) en hyperglycaemie (te hoge bloedsuikerwaarde). Een ezelsbruggetje om de twee uit elkaar te houden is dat de 'o' staat voor 'ondermaats' en de 'er' voor 'erg hoog'. Bij gezonde personen ligt de bloedsuikerwaarde rond de 8 mmol.
Simpel gezegd kan gesteld worden dat een hyper ontstaat door een teveel aan suiker en een tekort aan insuline, terwijl een hypo ontstaat door een teveel aan insuline en een tekort aan suiker. Die laatste situatie is gevaarlijker, aangezien een te lage bloedsuikerspiegel al vrij snel kan leiden tot bewustzijnsverlies, coma en zelfs overlijden en ook schade aan andere organen veroorzaakt. Een te hoge bloedsuikerspiegel is vooral gevaarlijk als de hoeveelheid suiker extreem hoog is of als de situatie langdurig aanhoudt.
Controleren
Het is dus van groot belang bij diabetespatiënten dat de bloedsuikerspiegel gereguleerd wordt. Dat gebeurt meestal middels een dieet en/of door toediening van insuline. In het dieet zal in de eerste plaats worden gestreefd naar een regelmatige opname van trage koolhydraten. De regulering vindt dan als het ware 'aan de ingang' plaats omdat het lichaam de verwerking niet zelf kan reguleren.
Met insuline kan de bloedsuikerspiegel verder onder controle worden gebracht. Daarbij is het van belang regelmatig de bloedsuiker te meten zodat de toediening van insuline zo exact mogelijk is aangepast aan de suikerhuishouding van het lichaam.
Weet wat u eet!
Voor een lichaam met diabetes is vooral regelmaat van groot belang. Op die manier kan gezorgd worden dat de bloedsuikerwaarde zo veel mogelijk rond de ideale waarde van 8 mmol blijft. Er wordt dan ook veelal geadviseerd om op zeer regelmatige tijdstippen een evenwichtige maaltijd te gebruiken.
Vroeger werd gedacht dat diabetespatiënten het beste helemaal geen suiker konden gebruiken (vandaar de volkse benaming suikerziekte), maar dat beeld is achterhaald. Wel verdient het over het algemeen aanbeveling geen grote hoeveelheden geraffineerde suikers in korte tijd te gebruiken, daar die pieken veroorzaken in de bloedsuikerwaarden. De opname van koolhydraten gebeurt bij voorkeur zo veel mogelijk in de vorm van de 'langzame' variant, zoals die aanwezig is in onder andere brood en andere graanproducten en een aantal groenten en knolgroenten.
Te lage bloedsuikerspiegel
Bij een te lage bloedsuikerspiegel - ook wel hypoglykemie genoemd - als bewustzijnsverlies dreigt, is het juist wel weer aangewezen een snel opneembare suiker te gebruiken, bijvoorbeeld in de vorm van een glucosetablet. Dit zorgt er dan voor dat de bloedsuikerwaarde weer snel naar een normaal niveau kan stijgen. In de tijd na een hypoglykemie is het verstandig regelmatig de bloedsuikerwaarde te meten.