De humane Inquisitie

Getty Images

In 1614 verbood de Spaanse Inquisitie alle heksenprocessen. Dat is de verdienste van een moedige priester: Alonso de Salazar y Frías. Opmerkelijk dat uitgerekend de gevreesde Spaanse Inquisitie wierp zich op als hoedster van onschuldig vervolgden. Ze had uitvoerig onderzoek gedaan naar de massale beschuldigingen en enorm dikke rapporten opgesteld voor de Hoge Raad in Madrid. Conclusie: allemaal waanvoorstellingen.

Het was in 1526. Op het marktplein van Madrid had zich een nieuwsgierige menigte verzameld. De Hoge Raad van de Spaanse Inquisitie zou met groot nieuws komen, zo ging het gerucht. En toen richtte niemand minder dan de grootinquisiteur Alonso de Manrique zelf het woord tot de menigte: voortaan zou er doortastend opgetreden worden tegen de heksenwaan. Geen enkele inquisiteur mocht nog zonder ruggespraak met de Hoge Raad handelen en om rechterlijke dwalingen te voorkomen waren voortaan alleen unanieme veroordelingen nog geldig. In 1538 bond men dan de inquisiteurs nog op het hart niet tot in elk detail geloof te hechten aan de Heksenhamer. In 1610 zou blijken wat de nieuwe richtlijnen waard waren: in de Noord-Spaanse provincie Navarra ontlaadden bloeddorst en volkswoede zich op de hoofden van 280 mensen die van hekserij verdacht werden, onder wie zelfs verscheidene kinderen. Hun bange vraag luidde: zal de Inquisitie aan haar verlichte koers vasthouden? Drie inquisiteurs deden ter plaatse grondig onderzoek naar de mysterieuze gebeurtenissen die de geesten zo in beroering hadden gebracht. Een van hen was de priester en kerkrechtsgeleerde Alonso de Salazar y Frías (ca. 1564-1636). Hij ontkende het bestaan van heksen niet categorisch, maar vond in Navarra geen enkel bewijs voor zwarte magie of satanische praktijken. Alleen wist hij zijn beide confraters daar niet van te overtuigen en dus nam een heilloos spektakel z’n loop.

Getty Images

Folteren om bekentenissen af te dwingen. Zo hard de Inquisitie tekeer ging tegen ketters, zo nuchter was de houding jegens van hekserij beschuldigden.

Op 7 en 8 november 1610 vond er in de stad Logroño een openbaar heksenproces plaats. Als een lopend vuurtje ging het nieuws daarover door Navarra. Zo’n 30.000 kijklustigen waren getuige van het pijnlijke verhoor waar de doodsbange verdachten aan onderworpen werden. Het publiek geloofde z’n oren niet, zo gruwelijk waren de details die de inquisiteurs aldus aan het licht brachten: twee vrouwen gaven toe op een heksensabbat mensenvlees gegeten te hebben. Twee andere bekenden elkaars kinderen vergiftigd te hebben om hen aan de duivel te offeren. Verder werden er toverspreuken bekend waarmee de oogst vernietigd, het water besmet en vrouwen onvruchtbaar gemaakt waren. De onder foltering afgedwongen bekentenissen brachten de menigte tot razernij en er werd om de vreselijkste straffen geroepen. Uiteindelijk sprak het inquisitietribunaal in elf gevallen de doodstraf uit. Zes mensen eindigden op de brandstapel. Vijf anderen hadden in de kerker al de geest gegeven. Hun lijken werden alsnog verbrand. De overige verdachten hadden geluk bij een ongeluk: zij konden gratie krijgen als ze op hun knieën berouw toonden en beloofden boete te doen.

Getty Images

Hierna liet de Inquisitie de heksenvervolging rusten – tot de gemoederen in Navarra opnieuw verhit raakten. Alonso de Salazar y Frías werd nogmaals naar het hoge noorden gestuurd om onderzoek te doen. Van mei 1611 tot begin 1612 ondervroeg hij ongeveer 1.800 mensen die zichzelf of hun buren van hekserij beschuldigden. Op 24 maart 1612 legde Salazar de Hoge Raad in Madrid zijn 5.000 bladzijden dikke verslag voor. De conclusie ervan had niet stelliger kunnen zijn: bij geen van de ondervraagden had hij ook maar het minste bewijs voor hekserij gevonden. Bovendien waren alle zelfbeschuldigingen ongegrond: ze berustten op weliswaar geperverteerd, maar vrij onschuldig gedrag, op zinsbegoochelingen of grootdoenerij. Zij die anderen beschuldigden, werden gedreven door afgunst of haat.

Getty Images

De meeste zaken loste Salazar met een mengeling van gezond verstand en gedegen speurzin op: van de 36 personen die beweerden aan een heksensabbat deelgenomen te hebben, wist niemand zich een detail te herinnen. Bovendien spraken ze elkaar tegen. Een vrouw hield vol door onzichtbare krachten naar de sabbat meegevoerd te zijn – terwijl haar moeder juist verklaarde de hele nacht bij haar in hetzelfde vertrek geweest te zijn. Een meisje dat zei geslachtsgemeenschap met de duivel gehad te hebben bleek bij een medisch onderzoek nog maagd te zijn. Met twintig toverdranken werden dierproeven gedaan, waarbij ze stuk voor stuk onschadelijk bleken. De weinige raadsleden die nog steeds twijfelden, vergastte Salazar op een veelzeggende statistiek: bij maar liefst driekwart van de verdachten ging het om kinderen in de leeftijd van twaalf tot veertien jaar.

In 1614 was de tijd rijp voor een historisch besluit van de Hoge Raad van de Spaanse Inquisitie: voortaan waren heksenprocessen ten strengste verboden. Wie iemand van het beoefenen van de zwarte magie beschuldigde, werd aangeklaagd wegens smaad. Het geloof aan heksen werd gekwalificeerd als zelfbedrog en uit het stafrecht gehaald. De elf doden uit 1610 werden postuum vrijgesproken. Doordat de inquisiteurs de hand aan het nieuwe besluit hielden, verdween de heksenwaan nagenoeg uit heel Spanje. Alonso de Salazar wist het bijgeloof niet met wortel en tak uit te roeien, maar redde tal van onschuldige mannen en vrouwen het leven – en kreeg met de eretitel ‘advocaat van de heksen’ een plaats in de Spaanse geschiedenisboeken.

Auteur