Vrijheid is niet vanzelfsprekend, zeker niet voor mensen die in onvrijheid opgroeiden. Een ex-gevangene, een Somalische vluchteling en een voormalige Jehovah’s getuige vertellen wat vrijheid voor hen betekent. “Nu ik mijn trauma heb verwerkt, voel ik me vrij.”
Toine Bakermans bracht jarenlang korte en langere periodes in de gevangenis door. Dankzij tekenlessen in de gevangenis kreeg hij een doel in zijn leven.
“In de gevangenis was ik veilig. Ik had structuur, hoefde geen huur te betalen en ik had geen verantwoordelijkheden. Toch verlangde ik iedere keer naar het moment waarop ik weer naar buiten mocht. Maar als het eenmaal zover was, voelde ik me nooit echt gelukkig. Wie wil mij nou hebben, dacht ik dan. Tijdens mijn laatste detentie veranderde dat op het moment dat ik op tekenles ging. De docent gaf ons in de eerste les de opdracht om geld te tekenen.
We hadden natuurlijk geen geld in de gevangenis en vroegen of hij wat in zijn zak had, zodat we het konden natekenen, maar de docent wilde juist dat we gingen nadenken over geld. Niet alleen hoe het eruitziet, maar ook wat voor betekenis het voor je heeft. Ik ontdekte al snel dat tekenen zorgde voor vrijheid in mijn hoofd. Als ik verlangde naar een vrouw, kon ik op papier zelf bepalen hoe ze eruitzag. Als ik naar een strand met een palmboom wilde, dan tekende ik dat. De docent vond dat ik talent had en nam contact op met de Willem de Kooning Academie in Rotterdam.
Vier jaar voor het einde van mijn straf kwam de directeur van deze kunstacademie langs om naar mijn werk te kijken. Hij zag wel wat in me, maar ik moest wel eerst het juiste niveau halen van de vakken maatschappijleer, Nederlands en Engels. Daar ben ik vanuit mijn cel hard aan gaan werken. Dat ik nu een doel in mijn leven had, zorgde dat ik me veel minder opgesloten voelde. Toen ik vrijkwam, liep ik ook met een heel ander gevoel de gevangenis uit. Nu gaat het echte leven beginnen, dacht ik. Na de kunstacademie ben ik zelf docent beeldende kunst en vormgeving geworden bij Stichting Nieuwe Kans, waar jongeren met problemen terechtkunnen.
Tekenen heeft mijn leven veranderd en ik hoop dat het mijn studenten op dezelfde manier helpt. Vroeger dacht ik dat vrijheid betekende dat je kan doen wat je wilt en streefde ik ernaar zoveel mogelijk geld te hebben. Ik dacht niet na over de gevolgen voor de slacht-offers en mijn dierbaren. Nu weet ik dat je vrijheid ook beperkt is als je niet gevangen zit; je moet rekening houden met anderen. En daar is helemaal niets mis mee.”
Frances Peters en haar man groeiden beiden op bij de Jehovah’s getuigen. In 2004 stapten ze uit de gemeenschap.
“In het jaar dat ik geboren werd, stonden er Jehovah’s getuigen voor de deur. Mijn moeder deed open. Ze was gelovig en vond het goed dat mijn broer, zussen en ik over de bijbel leerden. Toch heeft ze lang geaarzeld om zich aan te sluiten, pas zes jaar later werd ze gedoopt. Mijn vader wilde er niets van weten, mijn ouders zijn gescheiden toen ik 12 was. Op school voelde ik me een buitenbeentje, vooral als ik vanwege het geloof niet mee mocht doen aan ‘wereldse’ feestjes.
Mijn verlangen naar veiligheid was groot en ik dacht dat te vinden in de organisatie, waar een gevoel van ‘wij tegen de wereld’ heerste. Want ‘wereldse’ mensen leken misschien wel aardig, maar ze waren beïnvloed door de duivel. Net als wijzelf. Er is me van jongs af aan geleerd dat het gevaarlijk is om op jezelf te vertrouwen.
Op mijn 20ste trouwde ik met Martin, ook opgegroeid als Jehovah’s getuige. Mijn wens om moeder te worden zette ik in die tijd opzij. Het geloof verkondigen was belangrijker. Maar toen ik letterlijk ziek werd van mijn verlangen naar een kind, besloten we toch voor een gezin te gaan. Dankzij onze kinderen kwam ik vaker in contact met mensen van buiten de gemeenschap. Ik ontdekte dat het helemaal geen slechte mensen waren, zoals ons altijd was verteld. We werden ons stukje bij beetje bewust van de angstcultuur waarin we leefden. Toen we ontdekten dat kindermisbruik in de organisatie systematisch in de doofpot werd gestopt, besloten we eruit te stappen. Wat ik voor mezelf niet durfde, deed ik wel voor mijn kinderen. Dat had grote consequenties. Mijn moeder begreep ons standpunt, maar de rest van de familie die nog bij de gemeenschap zit, verbrak het contact.
De eerste vijf jaar na het uittreden voelden eerder als een zwart gat dan als vrijheid. Ik had geen idee wie ik was en hoe ik een eigen mening kon vormen. Uiteindelijk heb ik mijn toenmalige collega’s over mijn verleden verteld. Zij hebben me geholpen om assertiever te worden en zelfvertrouwen te ontwikkelen. Dat gevoel went, maar ik ben me er nog elke dag bewust van. Als counselor help ik namelijk mensen die uit een sektarische of controlerende groep zijn gestapt en nog niet op dit punt zijn. Vrijheid is voor mij dat niet alles zwart-wit hoeft te zijn.”
‘Ik leerde mijn eigen mening te vormen’
Istahil Abdulahi groeide op in Somalië, waar haar leven bestond uit naar school gaan en helpen in het huishouden. Toen ze op een dag een jongen met een basketbal zag spelen, ging er letterlijk een wereld voor haar open.
“Als kind ging ik uit school altijd snel naar huis om in het huishouden mee te helpen. Iedereen deed dat, ik kende niemand met een ander leven dan het mijne. Toen ik 6 was, werden mijn jongere zusje en ik besneden. Er zat een grote vrouw met een scheermes op de grond. Ze trok mijn rok omhoog, deed mijn benen uit elkaar en sneed een deel van mijn schaamlippen en het velletje van mijn clitoris eraf. Het was traumatisch, maar ik sprak er niet over.
Toen ik op een dag beslag moest halen voor de canjeero, een Somalische pannenkoek, zag ik een jongen met een rond ding in zijn handen. ‘Dit is een basketbal’, zei hij. Vanaf het eerste moment dat ik die bal vasthield, was ik erdoor gegrepen. Ik deed zoveel mogelijk klusjes buitenshuis, zodat ik stiekem kon basketballen. Toen mijn moeder er lucht van kreeg, was ze woedend. Ik heb toen mijn oom, die in Europa had gestudeerd, om hulp gevraagd. Hij beloofde mijn moeder op me te letten. Toen bleek dat ik talent had en geld kon verdienen met de sport, waren mijn ouders overtuigd. Ik trainde keihard, want ik moest en zou voor het nationale team spelen. Het moment dat ik hoorde dat ik dat gered had, is nog altijd het mooiste moment uit mijn leven. Niet alleen omdat ik speelde op het hoogste niveau, ook omdat ik nu de kans kreeg om wat van de wereld te zien. Mijn eerste reis ging naar buurland Ethiopië.
Er waren toen al onlusten in Somalië, die in mijn afwezigheid leidden tot een burgeroorlog. Ik kon niet terug, maar was in Ethiopië ook niet welkom. Via Kenia, waar ik ook geen asiel kreeg, ben ik op mijn 20ste in Nederland terechtgekomen. Het duurde járen voor ik mijn plek vond. Ik sprak de taal niet, deed werk dat ik niet wilde en kreeg te maken met racisme. Ik had lange tijd geen idee of mijn familie nog leefde. Ook werd ik geconfronteerd met de fysieke en mentale gevolgen van de besnijdenis. Ik geef nu voorlichting over vrouwenbesnijdenis, want het komt nog altijd in veel landen voor. Ook in Nederland.
Nu ik mijn trauma heb verwerkt, voel ik me vrij. Een gevoel dat nog altijd versterkt wordt als ik met mijn basketbal aan het dribbelen ben. Tijdens mijn training is er anderhalf uur niets anders dan die bal. Heerlijk.”