Vlinderen op de vierkante meter
Met een paar slimme planten die weinig onderhoud vragen, wordt ook een kleine voortuin een plek waar allerlei moois opbloeit. Dat doet wonderen voor het humeur van de eigenaar. En het fleurt de hele straat op.
Met een flink formaat kun je makkelijk uit de voeten: een vijver maken, magnolia planten, mogelijkheden genoeg. Maar van die grote voortuinen vind je eigenlijk alleen op het platteland. In steden en dorpen – en zeker in nieuwbouwwijken – is het vaak niet meer dan een onnozel strookje grond.
Klein is niet fijn
Wat doe je met zo’n pietepeuterig lapje voor het huis? Je gaat er niet in zitten, want dan zit je voor iedereen te kijk. En ook de barbecue plaats je liever in de achter- dan in de voortuin. Je kunt er omwille van de privacy een heg om planten, maar dan zul je zien dat elke hond uit de buurt z’n poot oplicht bij jouw heg, met grote bruine plekken tot gevolg. Daarom wordt er vaak voor een hekje gekozen. Waar het op neerkomt, is dat je een tuin onderhoudt waarvan je nauwelijks gebruikmaakt. Geen wonder dat een eigenaar dan voor verharding kiest, vaak in de vorm van een kattenbaktuin, zo’n tuin met nauwelijks planten, gevuld met steenslag van een kleur die iedere kattenbakbezitter herkent.
Werkbesparend tuinieren
Het streven naar de onderhoudsloze tuin is overigens niet van vandaag of gisteren. Sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw, toen het Nederlands verrijkt werd met het lelijke woord ‘bodembedekker’, is men op zoek naar werkbesparend tuinieren. In die tijd werd in de tuin werken als meest populaire tijdsbesteding verdrongen door televisiekijken. En ook nu nog is de kattenbaktuin een uitkomst voor wie geen tijd of geen zin heeft om in weer en wind met planten bezig te zijn.
Toch knaagt er iets, want de biodiversiteit van zo’n nihilistische tuin is nul. En het zou toch wel heel aardig zijn om het vogels en vlinders in de voortuin naar de zin te maken. Dat kan, want ook met planten kun je een (bijna) onderhoudsloze tuin scheppen. Je begint met die vermaledijde bodembedekkers. Klimop bijvoorbeeld, of maagdenpalm. Daarin plant je een vlinderstruik. Het voorjaar leuk je op met tulpen en narcissen, en het najaar met een paar pollen onverwoestbare herfstanemonen. Is er nog ruimte naast de vlinderstruik, dan is een magnolia misschien geen slecht idee – niet zo’n kanjer als in het park, maar een klein blijvende Magnolia stellata, de stermagnolia.
Kruipgroen en rotsplanten
Wie niet van klimop of maagdenpalm houdt, zou op zoek kunnen gaan naar een kruipende jeneverbes. Die groeit horizontaal, laat geen onkruid door en vult in zijn eentje een hele voortuin. En een groene mat mag dan niet zo spannend zijn, hij is altijd te verkiezen boven een kale tuin.
Er is keus genoeg in plat groeiende jeneverbessen. Veelgebruikt is ‘Green Carpet’, een beproefde en gezonde variëteit. Voor wie dat eeuwige groen wat gewoontjes vindt, is er ‘Prince of Wales’. Deze is ’s zomers groen, maar krijgt in het najaar, naarmate de nachten kouder worden, een paarsachtige gloed. Of neem anders ‘Blue Carpet’: zilverachtig grijsblauw en platter dan plat. Eventueel te combineren met ‘Skyrocket’, die als een uitroepteken in de tuin staat.
In een voortuin is het aan te raden om te werken met gewone planten die iedereen kan kopen in het tuincentrum om de hoek. Een kennis van mij heeft als voortuin een rotstuin. Ook een tamelijk arbeidsluwe variant, want op rotsen groeit geen onkruid. Rotsplanten hebben het grote voordeel dat ze klein zijn en klein blijven. Op de onherbergzame hellingen van de Matterhorn zouden grote planten veel te veel wind vangen, vandaar dat rotsplanten altijd van die gedrongen kussentjes vormen. Omdat ze zo klein zijn, kun je veel rotsplanten kwijt op een gering oppervlak; ideaal voor de bescheiden uitgevallen voortuin. En van kleine planten gaan er niet alleen veel in een tuin, maar ook in een fietstas.
Romke vertelt
Romke van de Kaa verhaalt maandelijks over zijn tuinervaringen
Dommer dan de koe
Je komt ze tegen: bezorgde opa’s en oma’s die bij het aanschaffen van elke plant vragen: “Hij is toch niet giftig?” Voor hun geestesoog zien ze hun kleinkinderen kermend van pijn aan een gruwelijk einde komen. Nu zal ik niet ontkennen dat sommige tuinplanten giftig zijn, maar het risico van vergiftiging is vele malen kleiner dan alle risico’s die een kind loopt als het op de fiets naar school gaat. Zoals aan kinderen geleerd wordt hoe ze moeten overleven in het verkeer, zou je ze eigenlijk ook moeten leren hoe met planten om te gaan. Welke ze kunnen eten en welke ze beter vermijden.
Dieren bezitten die kennis al. Instinctief weet een koe dat zij gras kan eten en een boterbloem moet laten staan. Dat ligt niet alleen aan haar grote botanische kennis, maar ook aan het feit dat een plant niet voor niets giftig is. Planten produceren gifstoffen om te vermijden dat ze worden opgegeten. En meestal geven die gifstoffen dan ook tijdens of vóór het opgegeten worden al een waarschuwing af. Want wie wil overleven, kan met waarschuwen beter niet wachten tot hij in een maag verdwenen is.
De boterbloem waarschuwt de koe door middel van geurstoffen.
Als dit systeem van afschrikking ook bij de mens zou werken, zou er nooit iemand overlijden door vergiftiging. Toch komt het regelmatig voor dat mensen ziek worden door het eten van giftige planten. Zelf is me dat als kind weleens overkomen na het eten van taxusblad. Kennelijk zijn wij wat dat betreft een stuk dommer dan een koe.
- Plus Magazine