Wat kan er bij bloedstolling misgaan?
Dankzij stolling houdt het bloeden van een wondje vanzelf op. Maar als de vaten beschadigd of vernauwd zijn, of als het hart het bloed niet goed rondpompt, kan bloed ook stollen tot een levensgevaarlijk propje. Dát moeten worden voorkomen.
Ons vaatstelsel is een gesloten buizensysteem dat met het bloed zuurstof en afvalstoffen vervoert. Als er een bloedvat beschadigd raakt en het bloed naar buiten stroomt, gaat er een inwendige alarmbel af: lekkage! Het lichaam begint direct met de benodigde reparatiewerkzaamheden. Bloedstolling is dus een verdedigingsmechanisme om erger te voorkomen.
Hoe gaat bloedstolling in z’n werk?
De materialen die daarvoor nodig zijn – bloedplaatjes en stollingseiwitten – circuleren in het bloed. Op het moment dat er een beschadiging in de wand van een bloedvat ontstaat, worden ze onmiddellijk tot actie aangezet. Eerst gaan de bloedplaatjes op de betreffende plek tegen elkaar aan liggen. Ze zwellen op om het gat tijdelijk te dichten. Vervolgens gaan de stollingseiwitten aan de slag om de barricade sterk te maken. Het eindresultaat is een stevig stolsel. Zodra de wand van het bloedvat is hersteld, ruimt het lichaam het stolsel weer op.
Wat kan er in dat proces fout gaan?
Bloedstolling is bedoeld om bij beschadigingen van de aders en vaten eventueel bloedverlies zoveel mogelijk te beperken. Maar soms stolt het bloed ook zonder dat er sprake is van een lek. In dat geval spreken artsen van trombose (bloedstolsel = trombus). Trombose is gevaarlijk, omdat het de bloedsomloop kan blokkeren. Het verdedigingsmechanisme schiet dan zijn doel voorbij.
Hoe ontstaat trombose?
Daar zijn verschillende oorzaken voor. Zo wordt de kwaliteit van de aderen slechter naarmate je ouder wordt. Een andere oorzaak is vaatvernauwing. Bijvoorbeeld door roken of overgewicht kan zich aan de binnenkant van een bloedvat kalk of vet ophopen, waardoor de doorgang smaller wordt. Ook een hoge bloeddruk, suikerziekte en een verhoogd cholesterol zijn risicofactoren voor vaatvernauwing. Nauwere vaten betekent dat het bloed als het ware met geweld door een trechter wordt geduwd. De bloedplaatjes in het bloed botsen tegen elkaar en klonteren sneller samen tot een stolsel. Met name de slagaders zijn gevoelig voor vaatvernauwing.
Een andere aanleiding voor trombose is een vertraagde bloedstroom. Het bloed kan bijvoorbeeld langzamer gaan stromen als iemand na een operatie een tijdje in bed ligt. Vooral de benen hebben daar last van. De spieren en bloedvaten in de benen zijn er op gemaakt om te bewegen. Doen ze dat niet, dan kan het bloed daar snel samenklonteren. Een patiënt krijgt dan een trombosebeen. Dat gebeurt soms al na enkele dagen. Vandaar dat patiënten met bedrust in het ziekenhuis dagelijks bloedverdunners krijgen. Het bloed kan ook om andere redenen langzamer stromen, bijvoorbeeld door een ziekte, door medicijnen of als gevolg van erfelijke aanleg.
Hartritmestoornissen
Hartritmestoornissen vormen ook een oorzaak van stolselvorming. Als het hart zwak of onregelmatig slaat, wordt het bloed slechts gedeeltelijk uit de hartboezems gepompt. In het stilstaande bloed dat achterblijft kunnen zich stolsels ontwikkelen.
Wat merk je van een bloedstolsel?
Bij trombose in het been kan het been warm aanvoelen. Soms wordt het roodpaars van kleur. De huid is strak en glanzend. De aders in de huid zijn opgezet en vaak duidelijker zichtbaar. Lopen is pijnlijk. Hoe groter de blokkade van het bloedvat, hoe erger de klachten. Dit zijn klassieke symptomen, vaak hebben mensen slechts een deel van bovengenoemde klachten en soms merkt men ook helemaal niets.
Stolsels op andere plekken in het lichaam geven vaak pas klachten als ze losschieten van de wand van het bloedvat. Ze worden dan meegevoerd door het lichaam, om vervolgens ergens verderop in de bloedbaan vast te komen zitten. In dat geval is er sprake van een embolie. De bloedstroom stokt en de weefsels achter de blokkade krijgen geen zuurstof meer en sterven af. Dat kan voor levensgevaarlijke situaties zorgen. Een longembolie wordt veelal veroorzaakt door een losgeraakt stolsel uit het been. Hierdoor wordt de slagader naar de longen afgesloten en krijgt een patiënt het erg benauwd. Een stolsel in de hartslagader kan een hartinfarct veroorzaken. Een embolie in de halsslagader leidt mogelijk tot een herseninfarct (beroerte).
Komt trombose veel voor?
Naar schatting krijgen 30.000 Nederlanders jaarlijks veneuze trombose, zoals een trombosebeen of een longembolie. 73.000 mensen per jaar krijgen een arteriële trombose, zoals een hartinfarct of herseninfarct. Zo’n 1,5 miljoen mensen gebruiken antistollingsmiddelen om trombose te behandelen en of te voorkomen.
Antistollingsmiddelen
Mensen krijgen heparinespuitjes, bloedplaatjesremmers, vitamine K-remmers of DOAC’s om trombose te behandelen en te voorkomen. Deze antistollingsmiddelen worden ook wel bloedverdunners genoemd, hoewel die term feitelijk niet klopt omdat het bloed niet dunner wordt, maar minder stolbaar. Door de stolling van het bloed te remmen wordt de trombose niet groter en kan voorkomen worden dat op andere plekken een trombose ontstaat, bijvoorbeeld een longembolie. De medicijnen ruimen het bloedstolsel niet op, dat doet het lichaam zelf. Bij een groot stolsel kan dit enkele maanden duren. Als de situatie levensbedreigend is, geven artsen patiënten naast een antistollingsmiddel soms ook een sterk stolseloplossend medicijn, de zogenaamde trombolyse.
Er zijn vier hoofdgroepen antistollingsmiddelen:
1. Injecties met heparines of laag moleculairgewicht heparines (LMWH)
Heparines zorgen dat bloed minder makkelijk samenklontert. Ze worden voorgeschreven om een trombose tot stilstand te brengen en een longembolie te voorkomen. Daarnaast worden ze preventief voorgeschreven als iemand een verhoogde kans op trombose heeft. Ze worden onder de huid ingespoten of via een infuus toegediend. Heparines werken snel en worden daarom ook vaak gebruikt bij of na operaties en voor overbrugging van het ene naar het andere medicijn. Controle door een trombosedienst is niet nodig.
2. Bloedplaatjesremmers
Bloedplaatjesremmers remmen de werking van bloedplaatjes, die belangrijk zijn voor het vormen van een stolsel. Een arts schrijft het medicijn (in tablet- of poedervorm) voor bij een hart- of herseninfarct en als iemand last heeft van etalagebenen. Hierbij is controle van de trombosedienst niet nodig.
3. Vitamine K-remmers
Vitamine K-remmers (ook wel Vitamine K Antagonisten (VKA) of cumarines genoemd) remmen de werking van vitamine K, dat het lichaam nodig heeft om vier belangrijke stollingseiwitten te maken. De tabletten worden voorgeschreven na een trombosebeen, longembolie en bij boezemfibrilleren. Er zijn vitamine K-remmers met een korte en langere werking. Welke voor jou geschikt zijn, wordt door de arts bepaald.
INR-waarde
Gebruikt iemand vitamine K-remmers, dan wordt door de trombosedienst of door mensen zelf de INR-waarde gemeten, de waarde die aangeeft hoe snel het bloed stolt. Hoe hoger de INR-waarde, hoe langer het duurt voor het bloed stolt en groter de kans op een bloeding. Hoe lager de INR-waarde, hoe sneller het bloed stolt en groter de kans op bloedstolsels. Afhankelijk van de aandoening ligt de streefwaarde tussen de 2.0 en 3.0. Omdat de INR-waarde snel kan schommelen bij vitamine K-remmers, wordt deze regelmatig gemeten en de dosis medicijnen hierop afgestemd.
4. Direct werkende orale anticoagulantia (DOAC’s)
DOAC’s remmen bloedstolling door het remmen van één stollingseiwit. Artsen schrijven tabletten of capsules DOAC’s voor als behandeling en preventie van een trombosebeen of longembolie, als preventie van trombose bij knie- en heupoperaties en om een beroerte bij patiënten met boezemfibrilleren te voorkomen. Ze zijn gemakkelijk in gebruik en hebben een snelle, korte en stabiele werking, maar zijn niet voor iedereen geschikt: kinderen, zwangere vrouwen en mensen met kunsthartkleppen krijgen ze niet voorgeschreven. Of DOAC’s ook geheel veilig zijn voor oudere patiënten en mensen met een slechte nier- of leverfunctie wordt momenteel (oktober 2022) onderzocht, op advies van de Gezondheidsraad. Bij het gebruik van DOAC's is controle door een trombosedienst niet nodig.
De Antistollingspas
Voor iedereen die antistollingsmiddelen gebruikt is de Antistollingspas een aanrader. Hierop staan alle gegevens die belangrijk zijn rond jouw behandeling met bloedverdunners. Door de bloedverdunners stolt je bloed minder snel, maar je bloedt ook heviger en langer dan zonder bloedverdunners. Met de Antistollingspas kunnen artsen en hulpverleners beter inspelen op jouw medische situatie, ook in geval van nood. De pas heeft het formaat van een creditcard - hij past dus in de portemonnee - en is gratis aan te vragen bij de Trombosestichting.
Wat kun je zelf doen om bloedstolsels te voorkomen?
Er een gezonde levensstijl op nahouden. Dat wil zeggen: niet roken, overgewicht beperken, dagelijks minimaal 30 minuten bewegen en het gebruik van alcohol beperken. Als je ouder bent dan vijftig, doe je er goed aan om geregeld de bloeddruk en het suiker- en cholesterolgehalte te laten meten door de huisarts. Lang stilzitten in een vliegtuig is ook een risico, dus als je een lange vlucht maakt, zorg er dan voor dat je iedere twee uur een rondje door het vliegtuig loopt.
Dit artikel is tot stand gekomen met medewerking van prof. dr. Freek Verheugt, hoofd cardiologie van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam.
- Plus Magazine
- Trombosestichting