Bemesten?
Bemesten ja of nee, en welke mest gebruik je dan? Daarover zijn de meningen verdeeld. Eén ding is zeker: elke tuin heeft humus nodig.
Over geen onderwerp hoor je zoveel verschillende meningen als over bemesten. De traditionele moestuinier bestelt elk jaar een kuub koemest en spit die onder – liefst twee spit diep. De moderne, biodynamische groentetuinier gruwt van zo’n aanpak. Met spitten verstoor je het bodemleven is zijn overtuiging. En áls je al dierlijke mest gebruikt, verspreid die dan losjes over het oppervlak, zo predikt hij. Maar het liefst strooit hij zelfgemaakte compost.
Dan heb je nog de kunstmestliefhebber; die vindt het gebruik van compost of stalmest maar een hoop gedoe. Hij koopt liever een zak korrels. Dat strooit lekker weg. En tot slot is er de tuinier die elke vorm van bemesting uit den boze vindt. De eigenaar van een wei vol wilde bloemen bijvoorbeeld, wil de grond niet verrijken maar juist verarmen.
Het Grote Gelijk heeft niemand in deze kwestie. Het gaat er voornamelijk om op welke grond je tuiniert én wat daarop moet groeien. Zand vraagt om een heel andere benadering dan klei of veen. En ridderspoor of bloemkool heeft meer behoefte aan mest dan duinroos of kapucijner. Maar er is één zaak die voor alle grondsoorten en alle planten belangrijk is: het humusgehalte van de grond.
Humus, humus, humus (en een beetje meel)
Humus is een verzamelnaam voor alles wat organisch is. Dat kan afgevallen blad zijn, maar ook boomschors of stro. Humus, dat ook wel organische mest genoemd wordt, is de voedingsbodem voor schimmels en bacteriën die mineralen voor planten beschikbaar maken. En humus is een buffer die ervoor zorgt dat de grond langer vocht vasthoudt en daarnaast niet te veel verzuurt. Ook verbetert het de structuur van de grond, waardoor planten beter groeien.
Het is dus veel belangrijker om humus over de grond te verspreiden dan mest. En wat voor vorm die humus heeft doet er niet zoveel toe; dat kan wormenmest zijn (voor wie dat kan betalen), zelfgemaakte of gekochte compost, bladaarde, of koeienmest met stro. En de hoeveelheid? Een laagje van een centimeter per jaar is wel genoeg. En wanneer? Dat hangt van de grond af. Op klei meestal in de herfst en op zand in het voorjaar.
Humus zorgt dat de grond vocht vasthoudt en niet verzuurt
Vroeger was het gebruikelijk om de mest diep onder te spitten. Maar wie dat weleens heeft gedaan, kent het nare schouwspel van doormidden gestoken wormen. En er is nog meer bodemleven dat door spitten wordt verstoord. Daarom wordt organische mest tegenwoordig steeds vaker als een dunne laag – een mulch – in de tuin aangebracht. De wormen zorgen er wel voor dat die mulch met de tuingrond vermengd raakt.
Om het bodemleven in tuingrond te stimuleren worden nog meer meststoffen gebruikt, zoals bloedmeel, beendermeel, basaltmeel en lavameel. Die geven hun mineralen langzaam af en kunnen het verschil maken tussen een kwijnende en een tierige plant.
Met kalk ‘ontzuur’ je de grond
Ook kalk wordt vaak in de tuin gebruikt, al dan niet in combinatie met mest. Kalk heeft allerlei eigenschappen: het zorgt ervoor dat afval in een composthoop beter en sneller wordt omgezet; het maakt zure grond minder zuur en het maakt voedingsstoffen vrij in de grond. Met kalk kun je zelfs de kleur van de hortensiabloemen beïnvloeden. Maar kalk is geen wondermiddel. Vaak wordt het als mosbestrijder op gazons gestrooid, maar meestal heeft dat geen effect. Mosgroei heeft vaker met humusgebrek of slechte drainage te maken. Het gras zelf knapt er wel van op: strooi kalk op een grasveld liefst in het vroege voorjaar.
Potplanten houden van kunstmest
Kunstmest wordt snel door planten opgenomen en is ook weer snel uitgewerkt. De structuur van de grond wordt er niet mee verbeterd. Als je er te veel van gebruikt, kan hij wegspoelen in de grond en zo het grondwater vervuilen. En als kunstmest in de vijver spoelt, is een algenexplosie het gevolg. Maar er zijn plaatsen waar je met compost niet goed bij kunt, bijvoorbeeld in een ligusterhaag. Daar kan kunstmest nuttig zijn, maar beter nog zijn koemestkorrels.
Bij kuip- en kamerplanten gebruik je wel kunstmest. Die hebben in de zomer bijna elke dag water nodig en met het gietwater spoelen alle meststoffen uit de potgrond weg. Er zijn drie manieren om potplanten te mesten: voeg elke week een scheut geconcentreerde, vloeibare mest aan het gietwater toe; geef van tijd tot tijd wat kunstmestkorrels; of mest eenmaal per seizoen met korrels die via osmose hun meststoffen gedoseerd afgeven over een periode van (meestal) een half jaar. Die laatste manier van mesten vind ik ideaal, maar ook hier geldt weer: de ene plant is de andere niet. Een tomatenplant groeit beter en geeft ook meer tomaten als hij gemest wordt met veel kalium en fosfor. Maar een citroenboompje blieft liever veel stikstof.
De juiste mest? Lees de letters!
Op de verpakking van kunstmest staan meestal drie letters en drie getallen, bijvoorbeeld NPK 12 10 18. De N staat voor stikstof, de P voor fosfor en de K voor kalium. Soms zie je ook nog de letters Mg voor magnesium. De getallen geven de verhouding van de elementen aan. Een laag gehalte N betekent dus weinig stikstof.
Stikstof bevordert vooral de bladgroei van een plant. Kalium en fosfor zijn gunstig voor de bloei, de stevigheid en de vruchtzetting. Een hoog getal voor N (stikstof) is dus prima voor een gazonnetje, maar niet voor tomaten of bloemkool. En dat is dan ook de reden waarom er allerlei soorten kunstmest zijn: citrusmest, rozenmest, tomatenmest, gazonmest, enzovoort. Daarin zitten de elementen in de juiste verhoudingen voor die ene specifieke plant.
- Plus Magazine