Tuinieren met Romke: romantische jongens, die Britten

Getty Images

Elke maand in Plus een landentuin. Dit keer buigt Romke zich over de Engelse. Verrassend hoe die keurige, tikje gereserveerde eilandbewoners rozen, klimplanten en andere bloeiers hun gang laten gaan.

Eerst wat geschiedenis: eind zeventiende eeuw dweepten de Engelsen met – wat zij noemden – de Hollandse tuin. Willem III, onze stadhouder en hun koning, had vanuit Nederland een Franse tuinstijl meegebracht die voornamelijk bestond uit parterres en buxushaagjes: een ­typische Dutch garden, volgens de Britten. Als reactie op al die steriele perkjes ontkiemde in ­Engeland omstreeks 1720 iets wat later bij ons opgang zou maken onder de naam ‘Engelse landschapsstijl’.

De Britten keken als eersten anders naar tuinen. Waren die op het continent met passer en liniaal ontworpen, de Engelsen probeerden de natuur na te bootsen. Al gauw waaide deze landschapsstijl over naar de rest van Europa. Typerend zijn meanderende ­vijvers en slingerende paden, opgeworpen heuvels, kunstmatige beken, watervallen en prieeltjes om in plaats te nemen en het geheel in alle rust te bewonderen. Daarnaast moesten de tuinen ook beleefd worden, hiertoe werden ze verlucht met nep-ruïnes, Japans aandoende pagodes of complete alpenweiden met hutjes in Zwitserse stijl.


Als het maar kronkelt

In de tweede helft van de achttiende eeuw bereikte deze landschapsstijl Nederland. In Engeland moesten de paden en de vijvers slingeren, omdat ze de hoogtelijnen volgden van een heuvelachtig landschap. In het grotendeels vlakke Nederland ontbrak die noodzaak en lijkt een kronkelend pad al snel potsierlijk.

Tuinarchitect Roodbaard – vooral werkzaam in Groningen en Friesland – onderving dit bezwaar door hoogteverschillen te creëren met de aarde van de uitgegraven vijvers, en door de tuin zo veel mogelijk van het omringende landschap af te schermen. Als noodzaak voor een bocht in een pad gebruikte hij groepen bomen en struiken. Toch blijft de Engelse landschapsstijl in Nederland snel gekunsteld aandoen. Een mooi voorbeeld hiervan is het Amsterdamse Vondelpark, ontworpen door de beroemde Zocher. Het werd een park waarin alles kronkelt en slingert, zonder dat ooit duidelijk wordt waarom.

Busladingen bezoekers

De romantische tuin die ons nu voor ogen staat als we het over een Engelse tuin hebben, ontstond begin vorige eeuw. De tuin die bijna uit zijn voegen barst omdat hij vol staat met vaste planten, een­jarigen, bloembollen, klimplanten en rozen, dit alles liefst tegen een achtergrond van oude taxushagen en verweerde muren. Dit is de Engelse tuin waar we met autobussen vol naartoe gaan. Namen als Sissinghurst, Hidcote en Great Dixter zijn bij ­iedere tuinliefhebber bekend.

Hun invloed op onze Nederlandse groensmaak is enorm. Vooral Sissinghurst, de beroemde tuin van Vita Sackville-West, is zo vaak nageaapt dat je sommige Nederlandse ­tuinen gerust ‘Klein Sissinghurst’ zou kunnen noemen.


Geheim van de tuinkunst

Overigens, Vita Sackville-West schreef als een van de eersten een regelmatige tuinrubriek in de krant. Hierin geeft zij ronduit haar mening: “Ik hou van ­gulheid waar ik die vind, ik heb een hekel aan dingen die schriel en armelijk zijn. Zelfs de kleinste tuin kan overvloed hebben binnen zijn eigen beperkingen. En ik wilde u nu voorstellen om eens te proberen uw rozen níet tot haast aan de grond toe af te slachten, tenminste dit jaar niet, en om te kijken wat er dan gebeurt.”

Dit voorstel is nu nog even revolutionair als toen het meer dan vijftig jaar geleden door Vita gedaan werd; ze moedigt ons aan om na te denken en om te experimenteren, omdat zij zelf heeft ondervonden dat op die manier de meest verrassende tuinen ontstaan. Aan de hand van haar eigen triomfen en mislukkingen laat Vita Sackville-West zien dat het geheim van de tuinkunst verbluffend eenvoudig is: “Tuinieren is vooral een kwestie van de ene plant naast de andere zetten en dan te kijken hoe goed ze het samen doen. Als u ziet dat ze het niet goed met elkaar kunnen vinden, moet u een van de twee uittrekken, heel meedogenloos.” En zo simpel is het.


Mijn Engelse tuincarrière

Het staat natuurlijk prachtig op mijn cv: werknemer van de Royal Horticultural ­Society. Maar om eerlijk te zijn, begon mijn tuincarrière daar nogal gezapig. Ik belandde op de zaadafdeling, de Seed Distribution. Ieder lid van de Society kan in het najaar gratis zakjes met zaden bestellen die naar binnen- en buitenland worden verstuurd. De afdeling huisde in een oude villa midden in de uitgestrekte Wisley Gardens. De zakjes stonden in genummerde dozen op een reusachtige tafel. Met de bestelformulieren in de hand liepen we rond die tafel, als in een eeuwigdurende stoelendans. Maar dan zonder muziek.

‘We’ waren twee dames van middelbare leeftijd, Grace en Liz, en ik. De werksfeer was ontspannen. Als ik me ’s morgens bij cheffin Grace meldde, gingen we eerst uitgebreid koffiedrinken en het nieuws van de dag bespreken. Tot Liz ­arriveerde met de The Daily Telegraph, waarna we ons over het cryptogram bogen. Daarna begon de dagelijkse stoelendans.

Na een paar maanden waren alle zakjes zaad verzonden en werd ik overgeplaatst naar de rotstuin. Wisley is een reusachtige tuin, onderverdeeld in allerlei departementen: rotstuin, wilde tuin, proefvelden, fruit, bos, enzovoort. Elk departement werd geleid door een superintendent. De Superintendent Rock, zoals het hoofd van de rotstuin werd genoemd, was Ken Aslet. Ken leek op een tuinkabouter. Hij was klein van stuk en liep elke avond met een kruiwagen door de tuinen om hout te verzamelen voor zijn open haard. Als het regende, hield hij zijn zilvergrijze kuif droog door een plastic zak op zijn hoofd te zetten. Ik heb veel van Ken geleerd. Hij is al jaren dood, maar zijn naam leeft voort in de Tropaeolum tuberosum ‘Ken Aslet’. Soms, als die klimplant bloeit, moet ik weer aan hem denken.
Bron 
  • Plus Magazine